ECLI:NL:RBDHA:2024:14979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL23.8809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Egyptische homoseksuele man en de beoordeling van het refoulementrisico

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Egyptische man die stelt homoseksueel te zijn en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Egypte. De man heeft zijn achtste asielaanvraag ingediend, waarbij hij voor het eerst zijn seksuele geaardheid als asielmotief aanvoert. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die zich richtten op de ontvankelijkheid van het beroep en de kwaliteit van de tolken, verworpen. De rechtbank oordeelt dat het verbod op refoulement absoluut is en dat de rechter ook ambtshalve moet onderzoeken of het refoulementrisico goed is beoordeeld. Ondanks dat de eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag, heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of de geloofwaardigheidsbeoordeling zorgvuldig is verlopen. De rechtbank concludeert dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Egypte. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en herstelt de rechtsgevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven op 20 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.8809

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J.H.M. Handring),
en
de Minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigden: E. de Bonth en mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.8810).
De gronden van beroep zijn op 3 april 2023 ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft op 22 april 2024 een aanvang met de behandeling van het beroep ter zitting gemaakt. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Nadat eiser had medegedeeld dat de tolk niet is verschenen, heeft de rechtbank, na partijen te hebben gehoord, de behandeling van het beroep aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen op een nadere zitting te verschijnen om door tussenkomst met een tolk in persoon te worden gehoord door de rechtbank.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep terugverwezen naar de enkelvoudige kamer en de voorzetting van de behandeling ter zitting geagendeerd op 6 september 2024. Deze behandeling heeft geen doorgang gevonden omdat de rechtbank een op die dag gedaan aanhoudingsverzoek van eiser heeft gehonoreerd. De behandeling van het beroep is voortgezet op 17 september 2024. Eiser en beide gemachtigden zijn wederom verschenen. De rechtbank heeft aansluitend aan de behandeling van het beroep en voor de sluiting van het onderzoek een voorlopig oordeel gegeven om zodoende eiser in de gelegenheid te stellen hier vragen over te stellen. De rechtbank heeft eiser uitgelegd waarom de beroepsgronden niet slagen en heeft eiser uitgelegd waarom verweerder heeft mogen vinden dat eiser zijn homoseksuele gestelde geaardheid op dit moment niet aannemelijk heeft kunnen maken.

Overwegingen

Standpunten van partijen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Egyptische nationaliteit te hebben. Op 10 maart 2022 heeft eiser zijn achtste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en vanwege die geaardheid niet terug kan keren naar Egypte. Dit asielmotief heeft eiser niet eerder aan zijn verzoek om internationale bescherming ten grondslag gelegd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder als relevante elementen van eisers asielrelaas aangemerkt:
-de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
-zijn homoseksuele geaardheid;
3. Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Het tweede relevante element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Het geloofwaardig geachte relevante element is volgens verweerder niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, waardoor de asielaanvraag wordt afgewezen als (kennelijk) ongegrond. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico op ernstige schade loopt. Aan eiser was reeds een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd en dit terugkeerbesluit en inreisverbod worden gehandhaafd.
4. Eiser voert in beroep – kort weergegeven – aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Allereerst stelt eiser dat verweerder ten onrechte zijn brief van 13 maart 2023 als zienswijze heeft beschouwd. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder hem onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven een zienswijze in te dienen nu verweerder de indruk heeft gewekt dat deze nog op 15 maart 2023 kon worden ingediend. Eiser betwist dan ook de overwegingen uit het voornemen over de relevante elementen. Tenslotte stelt eiser dat het gehoor moet worden overgedaan nu daar, door de tolkeninzet, gebreken aan kleven.
Ontvankelijkheid van het beroep
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de gronden van beroep te laat heeft ingediend en hij hiervoor geen verschoonbare redenen heeft en omdat hij de opvanglocatie heeft verlaten en “met onbekende bestemming is vertrokken”. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt.
6. Bij bericht van 24 maart 2023 is eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk vrijdag 31 maart 2023 de gronden van het beroep in te dienen. Op 3 april om 23:49 uur heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Eiser acht deze termijnoverschrijding verschoonbaar omdat de rechtspraaksystemen in verband met onderhoud niet beschikbaar waren vanaf vrijdag 31 maart 2023 om 20:00 uur tot en met zondag 2 april 2023. Eiser verwijst daarbij naar artikel 8 van het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht waarin wordt aangegeven dat in een dergelijke situatie, het processtuk de eerstvolgende werkdag voor 23:59 uur moet worden ingediend.
7. Verweerder acht deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het besluit waar eiser naar verwijst is vervallen op 1 januari 2021 en was dan ook niet geldig op 31 maart 2023. Verweerder verwijst naar de artikelen 2.6 tot en met 2.8 van het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van systeem DT Rechtspraak dat wel geldig was op 31 maart 2023. Daaruit blijkt dat eiser contact had moeten opnemen met het rechtspraak Service Centrum, wat niet is gebeurd.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft aangegeven dat het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht is vervallen per 1 januari 2021. Dit besluit was geldend van 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2020.Vanaf 1 januari 2021 geldt evenwel het Besluit elektronisch procederen, dat ook een artikel 8 kent met eenzelfde strekking. Artikel 8 van dit besluit bepaalt het navolgende:

Als op de laatste dag van een voor de indiener geldende termijn voor indiening van een bericht een niet aan hem toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot het aangewezen digitale systeem voor gegevensverwerking, is een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen.”.
9. De artikelen waar verweerder zich op beroept kennen de navolgende inhoud:
Artikel 2.6 Beschikbaarheid van het digitaal systeem

Het digitaal systeem is in beginsel 7 dagen per week en 24 uur per dag beschikbaar (24/7). IVO Rechtspraak is echter om een goede werking van het digitaal systeem te waarborgen, bevoegd de beschikbaarheid van het digitaal systeem te beperken of te onderbreken in verband met beheer, onderhoud en storingen of als preventieve maatregel bij het vermoeden van een beveiligingsincident.
Op www.rechtspraak.nl wordt bekend gemaakt gedurende welke tijdvakken - behoudens storingen in en buiten het systeem - het digitaal systeem gegarandeerd beschikbaar moet zijn (servicevenster), gedurende welke tijdvakken het digitaal systeem beschikbaar is, maar niet wordt gegarandeerd (beschikbaarheidsvenster) en gedurende welke tijdvakken het digitaal systeem niet of met verlaagde prestaties beschikbaar is. De tijdvakken waarop het digitaal systeem (verminderd) beschikbaar is, worden zoveel mogelijk buiten de openingstijden van de griffie gepland.
Artikel 2.7 Storingen

IVO Rechtspraak legt de verstoringen van het digitaal systeem vast. De procesdeelnemer heeft op www.rechtspraak.nl inzage in de actuele storingen die zijn vastgelegd in de storingenadministratie. Indien een procesdeelnemer een beroep doet op verschoonbare termijnoverschrijding als gevolg van een storing zoals bedoeld in het Besluit elektronisch procederen, dient hij indien geen storingsmelding is vastgelegd aan te tonen dat sprake was van een storing. Zo nodig zal in dat geval IVO Rechtspraak op verzoek van de behandelend rechter een technisch onderzoek uitvoeren.
Artikel 2.8 Spoedsituaties tijdens verstoringen

Indien in een aanhangige of nog in te dienen zaak sprake is van een spoedsituatie en tevens sprake is van een verstoring in de bereikbaarheid van het digitaal systeem kan de procesdeelnemer zich wenden tot het Rechtspraak Servicecentrum. De procesdeelnemer zal worden medegedeeld op welke alternatieve wijze stukken kunnen worden ingediend. Buiten de openingstijden van het Rechtspraak Servicecentrum belt de procesdeelnemer het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde pikettelefoonnummer dat van toepassing is op de zaak. Indien toepassing is gegeven aan het vorige lid kan de procesdeelnemer verzocht worden de stukken na beëindiging van de verstoring alsnog via een bericht in het digitaal systeem in te dienen.
10. De rechtbank acht gelet op de bovenstaande bepalingen en met name op grond van artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen, de termijnoverschrijding verschoonbaar. Er was geen sprake van een spoedgeval, zodat gemachtigde van eiser geen contact diende op te nemen met het Rechtspraak Servicecentrum en de gronden diende in te dienen op de wijze waarop dit is geschied. De gronden zijn dus (net) tijdig ingediend.
11. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat sprake is van een zogenoemde “mob-melding” omdat eiser de opvanglocatie heeft verlaten zonder mee te delen waar hij zal verblijven. Eiser heeft dit erkend. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven contact te onderhouden met eiser en dat eiser belang hecht aan de uitkomst van onderhavige procedure maar de opvang heeft verlaten omdat hij vreest te worden uitgezet. De rechtbank overweegt dat eiser beide keren is verschenen ter zitting en hieruit blijkt dat hij belang hecht aan de uitkomst van de procedure. Er is sprake van procesbelang en belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. De rechtbank acht het beroep dus ontvankelijk.
Beoordeling van de beroepsgronden
Zienswijze
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen redelijke termijn in acht heeft genomen voor het indienen van een zienswijze. De brief die eiser op 13 maart 2023 om 16:27 uur naar verweerder heeft gemaild naar aanleiding van een telefoongesprek, is door verweerder ten onrechte aangemerkt als zienswijze. Verweerder heeft de indruk gewekt dat de zienswijze nog op 15 maart 2023 kon worden ingediend en daarmee eiser de mogelijkheid ontnomen om inhoudelijk in te gaan op het voornemen. Verweerder is van mening dat de aanname van eiser dat de termijn voor het indienen van de zienswijze afliep op 15 maart 2023, dat wil zeggen 1 werkdag na 14 maart 2023, onjuist is. Uit artikel 3.118b, zesde lid onder d van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt immers dat de zienswijze wordt ingediend op de vierde dag van de (herhaalde) asielprocedure. Deze dag was in de onderhavige procedure 14 maart 2023. Overigens heeft de gemachtigde van eiser ook na 14 maart 2023 geen zienswijze ingediend.
13. De rechtbank overweegt dat het voornemen is gedateerd op 13 maart 2023 en aan gemachtigde van eiser per fax kenbaar is gemaakt op 14 maart 2023 om 07:14 uur. In het voornemen is het navolgende opgenomen:
(…)

Deze zienswijze moet schriftelijk worden ingediend binnen één (werk)dag na de dag waarop het voornemen bekend is gemaakt.”
(…)
In artikel 3.118b zesde lid is het navolgende bepaald:
(…)
c. wordt het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag toegezonden op de derde dag of uitgereikt op de vierde dag;
d. brengt de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen uiterlijk op de vierde dag naar voren;
(…)
14. De rechtbank begrijpt dat, hoewel gemachtigde van eiser bekend hoort te zijn met deze termijnen, eiser zich op het standpunt stelt dat het lijkt alsof verweerder een langere termijn heeft gegeven voor het indienen van de zienswijze. De rechtbank kent hier evenwel in deze procedure geen gevolgen aan toe omdat de rechtbank niet vermag in te zien waarom eiser in zijn belangen zou zijn geschaad.
15. Weliswaar komt aan iedere fase in de asielprocedure gewicht toe en kan worden aangenomen dat “het overslaan van een fase” in beginsel leidt tot een onzorgvuldige procedure waardoor de verzoeker in zijn belangen wordt geschaad. In de onderhavige procedure oordeelt de rechtbank echter dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door de onduidelijke formulering in het voornemen op dit punt. Eiser heeft in de brief, die door verweerder is aangemerkt als zienswijze, zijn ongenoegen over de tolken geuit en zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van het nader gehoor moeten worden vernietigd en eiser opnieuw moet worden gehoord vanwege -kort gezegd- de ingezette tolken en de wijze waarop deze tolken hun werkzaamheden hebben verricht. In het besluit is vermeld dat “deze brief is ontvangen nadat het voornemen reeds was uitgebracht”. De rechtbank overweegt dat dit feitelijk onjuist is. De brief zal zijn ontvangen nadat het voornemen gereed was, maar het voornemen is de ochtend na ontvangst van de brief aan de gemachtigde verzonden en dus “uitgebracht”.
16. In het bestreden besluit is vermeld dat de brief als zienswijze is aangemerkt en is op de inhoud van de brief ingegaan. Eiser heeft voorafgaand aan het bekend maken van het besluit niet alsnog een (andere) zienswijze ingediend en verzocht om die ook mee te nemen in het besluit. Eiser heeft ook niet op andere wijze argumenten aangevoerd tegen het voornemen.
17. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep in wezen een herhaling is van hetgeen eiser in de brief van 13 maart 2023 heeft aangevoerd over de ingezette tolken. Eiser heeft deze herhaling over de ingezette tolken aangevuld met zijn standpunt dat hem een kans is onthouden om een zienswijze in te dienen en inhoudelijk te reageren op het voornemen.
Eiser heeft in zijn op 31 maart 2023 gedateerde en op 3 april 2023 om 23:49 uur ingediende beroepsgronden aangegeven dat “
geheel ten onrechte wordt gesteld dat de overwegingen uit het voornemen over de relevante elementen niet bestreden worden” en dat “
de overwegingen uit het voornemen over deze relevante elementen wel degelijk worden betwist”. De rechtbank stelt vast dat “de betwisting van de relevante elementen” op geen enkele wijze is onderbouwd of zelfs maar is toegelicht. Eiser heeft dus ook in beroep geen argumenten aangedragen tegen het voornemen en in de beroepsgronden ook niets anders naar voren gebracht. Eiser heeft ook niet toegelicht dat, indien hij wel een zienswijze zou hebben ingediend, hij wel zou zijn opgekomen tegen de inhoud van het voornemen en tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat het besluit een andere inhoud of zelfs een andere beoordeling van de beschermingsbehoefte zou hebben gehad naar aanleiding van de reactie van eiser op de zienswijze, blijkt op geen enkele wijze. De rechtbank komt -bij wijze van uitzondering- daarom, in deze concrete procedure, tot de conclusie dat het weinig zinvol is om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen te reageren op het voornemen en verweerder vervolgens op te dragen een aanvullend besluit te nemen met inachtneming van die zienswijze. Eiser voert als voornaamste beroepsgrond aan dat hij vindt dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen omdat hij -kort gezegd- drie van de vier tolken die zijn ingezet onvoldoende deskundig acht. Dit heeft eiser evenwel al op vergelijkbare wijze kenbaar gemaakt in de brief die door verweerder is aangemerkt als zienswijze. Verweerder is in zijn besluit ingegaan op al die argumenten. De gronden van beroep bevatten voornamelijk een herhaling van die argumenten. Verweerder is wederom op de argumenten van eiser ingegaan in zijn verweerschrift en heeft daarbij ook gereageerd op andere punten van eiser. Gelet op al deze overwegingen, overweegt de rechtbank dat eiser niet in zijn belangen is geschaad doordat zijn brief niet is betrokken in het voornemen maar als zienswijze op dat voornemen is beschouwd door verweerder en eiser niet uitdrukkelijk is uitgenodigd een andere of aanvullende zienswijze uit te brengen.
De tolken
18. Eiser stelt dat uit het rapport gehoor opvolgende aanvraag duidelijk blijkt dat hij zich niet op zijn gemak heeft gevoeld tijdens de gehoren en hij meermaals heeft aangegeven dat hij de tolk(en) niet goed begreep, dan wel het idee te hebben gehad dat de tolk(en) hem niet goed begrepen of zich hebben uitgelaten ten opzichte van eiser. In zijn beroepsgronden is eiser meer specifiek ingegaan op wat er per tolk niet helemaal in orde was. Eiser heeft meerdere malen bij meerdere tolken de aan hem gestelde vragen niet begrepen. Eiser heeft voorafgaand aan het gehoor kenbaar gemaakt een voorkeur te hebben voor een vrouwelijke setting en dit reeds in het formulier opvolgende aanvraag vermeld en hier is niet steeds aan voldaan. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de beroepsgrond niet zozeer ziet op de kwaliteit van de tolken of het gebrek daaraan, maar meer op het toelichten dat eiser nog niet in staat is om goed over zijn geaardheid te verklaren en hij zich daarom niet op zijn gemak voelde.
19. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser opnieuw te horen en heeft zijn geloofwaardigheidsbeoordeling en uiteindelijke beslissing gebaseerd op de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Verweerder benadrukt dat eiser geen correcties en aanvullingen heeft ingediend naar aanleiding van het nader gehoor en eiser nu juist de verklaringen, voor zover die verkeerd of onvolledig zouden weergegeven, dus had kunnen corrigeren en aanvullen. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom er gebruik is gemaakt van meerdere tolken tijdens het gehoor. Daarbij is ook aangegeven dat verweerder niet is gebleken dat eiser zijn relaas niet goed heeft kunnen doen of dat er communicatieproblemen waren met de tolken die ertoe hebben geleid dat het relaas niet goed op papier is gekomen. Eiser noemt als voorbeeld van de communicatie met de tolken zijn verklaring omtrent de buurjongen en de onduidelijkheid over hoe eiser deze relatie voor zichzelf duidt. Het gaat daarbij om één woord dat verkeerd zou zijn begrepen door de gehoorambtenaar of de tolk waardoor het relaas van eiser niet goed naar voren zou zijn gekomen op dat punt. Verweerder is echter van mening dat de onduidelijke verklaringen van eiser op dit punt niet kunnen worden toegeschreven aan de inzet van de tolk.
20. De rechtbank overweegt dat er geen enkele aanleiding bestaat om verweerder op te dragen om eiser nogmaals te horen. Er bestaat ook geen enkele reden om verweerder te verbieden de reeds afgelegde verklaringen van eiser ten grondslag te leggen aan de geloofwaardigheidsbeoordeling en aan zijn beslissing op de opvolgende asielaanvraag van eiser.
21. Eiser heeft op het formulier opvolgende aanvraag weliswaar aangekruist dat hij graag gehoord wil worden met tussenkomst van een vrouwelijke tolk. Op dit formulier is echter tevens vermeld dat er gepoogd wordt zoveel mogelijk rekening met een voorkeur te houden, maar dat dit niet gegarandeerd kan worden. Eiser wordt gevolgd in zijn standpunt dat de hoormedewerker ten onrechte tegen eiser heeft gezegd dat hij niet voorafgaand aan het gehoor kenbaar heeft gemaakt met tussenkomst van een vrouwelijke tolk te willen worden gehoord. Eiser heeft hier echter geen absoluut of afdwingbaar recht op en uit de verslaglegging blijkt dat verweerder alsnog inspanningen heeft geleverd om een vrouwelijke tolk in te schakelen. De rechtbank overweegt dat, ook indien eiser zich minder op zijn gemak heeft gevoeld gedurende dat deel van het nader gehoor waarin hij met tussenkomst van een mannelijke tolk is gehoord, dat op zichzelf genomen geen onderbouwing voor het standpunt is dat de tolk(en) niet adequaat heeft/hebben vertaald of dat eiser zelf niet adequaat heeft kunnen verklaren. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting nader toegelicht dat eiser het moeilijk vindt om te praten over zijn geaardheid en hij zijn geaardheid nog steeds niet helemaal heeft geaccepteerd. Op vragen van de rechtbank waarom hij dan lijkt te stellen dat “het de schuld van alle tolken” is dat hij de vragen niet heeft begrepen en heeft kunnen beantwoorden, heeft de gemachtigde uitgelegd dat de grond zo niet begrepen moet worden. De rechtbank heeft gevraagd of eiser daadwerkelijk een klacht heeft ingediend tegen een of meerdere tolken en zo ja, of deze gegrond zijn verklaard. Gemachtigde heeft aangegeven dat er wel een klacht is ingediend maar ze niet (meer) weet of daar al op is beslist. De klacht is gericht tegen de vrouwelijke tolk die niet beëdigd is in de taal en dialect dat eiser spreekt omdat de tolk uit eigen beweging tegen de hoormedewerker had moeten zeggen dat verweerder een afnameplicht heeft. De rechtbank houdt de behandeling van het beroep niet aan om eiser in de gelegenheid te stellen over er is beslist op de klacht of om dat alsnog af te wachten. De rechtbank schat in dat als dit de strekking van de klacht is, deze klacht geen enkele kans van slagen heeft. Het is immers aan de hoormedewerker om te beoordelen of het gehoor kan plaatsvinden met de tolk die hij heeft verzocht om het gehoor bij te wonen en niet aan de tolk om aan te geven wat het juridisch toetsingskader is voor de inzet van tolken. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven geen informatie te hebben ontvangen dat de tolken die zijn ingezet in het nader gehoor vanwege gegronde klachten niet meer door verweerder mogen worden ingezet.
22. Uit de gehoorverslagen blijkt voorts dat eiser enkele keren een discussie is aangegaan met de tolken en hij steeds als reactie te horen heeft gekregen dat de tolk enkel vertaalt wat de hoormedewerker en eiser zeggen. Eiser stelt in beroep uitdrukkelijk en als voornaamste grond dat voor zover hij de vragen niet heeft begrepen, dit is veroorzaakt doordat de tolken alles letterlijk hebben vertaald. Eiser stelt zich op het standpunt dat een tolk de vragen van de hoormedewerker en de verklaringen van eiser moet interpreteren en dat de tolk moet nagaan wat eiser bedoelt te verklaren en dat vervolgens tegen de hoormedewerker moet zeggen. De rechtbank overweegt, zoals ook besproken ter zitting, dat dit een onjuiste opvatting van eiser is. Het horen met tussenkomst van een tolk heeft tot doel dat de hoormedewerker en eiser met elkaar kunnen communiceren. De tolk dient uitsluitend te vertalen wat beiden zelf naar voren brengen. De tolk dient zich te onthouden van het samenvatten en/of interpreteren en/of aanvullen van wat wordt gevraagd en wordt geantwoord. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser de vragen niet heeft begrepen, eiser in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit verband houdt met de wijze waarop de vragen zijn vertaald. Eiser heeft meerdere malen wisselend en tegenstrijdig verklaard. Op geen enkele wijze blijkt uit de gehoorverslagen dat dit verband houdt met de wijze waarop de vragen en zijn antwoorden zijn vertaald. De summiere voorbeelden die eiser aanhaalt zijn geen onderbouwing voor zijn standpunt, mede gezien de aanzienlijke omvang van de verslaglegging van het nader gehoor. Uit de gehoorverslagen blijkt naar het oordeel van de rechtbank veeleer, zoals ook ter zitting aan eiser voorgehouden, dat steeds als de hoormedewerker eiser confronteert met zijn tegenstrijdige en wisselende verklaringen, eiser een discussie aangaat met de tolk. Als de tolk vervolgens aangeeft dat uitsluitend vertaald wordt wat de hoormedewerker en eiser verklaren, geeft eiser aan “een andere tolk te willen” en “zich niet op zijn gemak te voelen”. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stellingen dat de ingezette tolken hun werk niet adequaat hebben gedaan en er daarom geen waarde kan worden toegekend aan de verklaringen die hij heeft afgelegd en hij opnieuw moet worden gehoord, niet deugdelijk heeft onderbouwd. Dat eiser geen vragen kan beantwoorden over zijn gestelde geaardheid en gebeurtenissen die naar zijn zeggen zouden hebben plaatsgevonden, kan meerdere oorzaken hebben. Voor zover hij zichzelf nog niet in staat acht om over zijn geaardheid te verklaren, heeft verweerder ter zitting terecht aangegeven dat eiser zelf het moment heeft bepaald om deze opvolgende aanvraag in te dienen. De rechtbank overweegt dat, voor zover eiser (nog) niet in staat is om zijn relaas aannemelijk te maken met zijn verklaringen, dit niet betekent dat verweerder hem niet kritisch mag bevragen over zijn asielmotieven en dit ook niet betekent dat verweerder dan maar voetstoots moet aannemen dat eiser een homoseksuele geaardheid heeft. Verweerder hoeft zijn beslissing op de aanvraag ook niet aan te houden totdat eiser zich wel in staat acht om adequaat te verklaren. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de tolken hun werkzaamheden hebben verricht niet een dergelijke oorzaak is die verband houdt met het niet aannemelijk kunnen maken van zijn gestelde geaardheid. Ook is niet gebleken dat sprake is van medische beperkingen ten aanzien van het horen en beslissen. Eiser heeft weliswaar gedurende het gehoor gevraagd om paracetamol en eenmaal is het gehoor afgebroken omdat eiser paracetamol wilde gebruiken en dat niet voorhanden was op de hoorlocatie. Van medische en/of psychische problematiek die interfereert met het vermogen om adequaat te verklaren is niet gebleken. Eiser heeft dat overigens ook niet aangevoerd in de gronden van beroep. Ter zitting heeft eiser aangegeven contact te hebben opgenomen met het iMMO. Eiser heeft niet om aanhouding verzocht en de rechtbank houdt ook niet uit eigen beweging aan. Uit het dossier blijkt dat eiser in 2018 ook heeft aangegeven contact te willen met het iMMO, maar dit uiteindelijk niet heeft gedaan. Het tijdsverloop in de onderhavige procedure is bovendien aanzienlijk, zodat niet valt in te zien waarom eiser eerst kort voor de -daadwerkelijke- behandeling ter zitting alsnog contact opneemt met het iMMO. Gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat eiser daadwerkelijk een homoseksuele geaardheid heeft en dat voor zover hij hier niet goed genoeg over kan verklaren, dat komt doordat hij dat moeilijk vindt en dat wellicht voortkomt uit psychische problemen. De rechtbank heeft daarop gevraagd of eiser ooit psychische problemen heeft gehad omdat dit niet uit het omvangrijke dossier dat ruim 10 jaar beslaat blijkt. Daarop is toegelicht dat niet uitgesloten kan worden dat eiser enkel psychische klachten en problemen ervaart als hij moet praten over zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank ziet ook in deze uitleg geen reden om de behandeling van het beroep thans aan te houden.
23. Eiser voert terecht aan dat ten aanzien van het horen een zogenoemde afnameplicht geldt voor verweerder en verweerder dient te motiveren wat de reden is als niet gehoord is met tussenkomst van een registertolk. De rechtbank overweegt dat uit het gehoorverslag en uit het besluit zonder meer genoegzaam blijkt welke inspanningen verweerder heeft geleverd om te horen met tussenkomst van een vrouwelijke registertolk. De rechtbank overweegt ook dat de hoormedewerker(s) buitengewoon veel inspanningen heeft/hebben geleverd om aan alle wensen en eisen van eiser te voldoen. Deze inspanningen en de motivering hiervan volstaan.
24. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen na het nader gehoor bij uitstek de fase in de procedure is om aan verweerder aan te geven welke verklaringen van eiser onjuist en/of onvolledig zijn weergeven of van een nadere toelichting moeten worden voorzien. In die fase van de procedure kan verweerder beoordelen of aanvullend moet worden gehoord of dat een voornemen wordt uitgebracht op basis van de gecorrigeerde en aangevulde verklaringen. Eiser heeft ervoor gekozen om geen correcties en aanvullingen in te dienen en te volstaan met het aan verweerder “mededelen” dat verweerder hem geheel opnieuw moet horen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank echter deugdelijk gemotiveerd dat op basis van de brief, die verweerder als zienswijze heeft aangemerkt, het niet duidelijk is waarom hij daartoe zou zijn gehouden en dat er slechts één enkel voorbeeld wordt gegeven van een woord waar - volgens eiser- een misverstand over zou bestaan. Gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat het gehoor 35 pagina’s beslaat vanwege het inzetten van meerdere tolken en het gehoor daarom te uitgebreid is om te corrigeren en aan te vullen. Gemachtigde voert ook aan dat uit het gehoor duidelijk blijkt dat eiser zich niet op zijn gemak heeft gevoeld en meerdere malen heeft aangegeven de tolken niet te begrijpen, zij eiser niet hebben begrepen en zij zich hebben uitgelaten ten aanzien van eiser. De rechtbank volgt dit alles niet. Eiser had in correcties en aanvullingen moeten concretiseren welke verklaringen niet juist en/of compleet waren weergegeven of anderszins toelichting behoefden. Zoals hiervoor overwogen betekent de omstandigheid dat eiser de vragen niet zou hebben begrepen, niet dat de tolken hun werkzaamheden niet op professionele en deskundige wijze hebben verricht. Uit het verslag blijkt dat bovendien dat eiser veelvuldig niet op de vertaling van de vragen van de hoormedewerker heeft gewacht en in de Nederlandse taal wilde antwoorden, wat bij herhaling door de hoormedewerker is verzocht om niet te doen.
25. Uit het gehoorverslag volgt naar het oordeel van de rechtbank -simpel gezegd- dat eiser voortdurend commentaar heeft geleverd op de tolken en op het moment dat hij door de hoormedewerker is geconfronteerd met tegenstrijdige en wisselende verklaringen, heeft gesteld dat de tolk de taal waarin hij/zij is geregistreerd niet goed genoeg beheerst en/of hem verkeerd aankeek en/of waarschijnlijk gehoorproblemen heeft gehad. Een van de tolken heeft naar aanleiding van deze gedragingen van eiser ook zelf aangegeven niet langer als tolk te willen functioneren in het nader gehoor van eiser en heeft haar werkzaamheden beëindigd. Uit de verslaglegging van het gehoor blijkt dat eiser veelvuldig vaag, summier, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard. Verweerder heeft dit terecht vastgesteld en benoemd in het voornemen en besluit. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dit verband houdt met het niet adequaat vertalen door de vier tolken die zijn ingezet om zoveel mogelijk te voldoen aan de wensen van eiser. Verweerder mag dus onverkort uitgaan van de verklaringen en mag dus ook vaststellen dat eiser veelvuldig tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard en vage antwoorden op vragen heeft gegeven. De beroepsgrond van eiser dat hij opnieuw moet worden gehoord omdat hij -vanwege de wijze waarop door vier tolken de vragen en antwoorden in het nader gehoor zijn vertaald- niet goed genoeg in staat is geweest om zijn asielrelaas dat hij ten grondslag legt aan zijn achtste asielaanvraag naar voren te brengen slaagt dus niet. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld en de tolken hebben hun werkzaamheden deugdelijk verricht. Eiser is eenvoudigweg, zoals hij in wezen ter zitting ook heeft erkend, op dit moment niet in staat gebleken om zijn gestelde geaardheid aannemelijk te maken.
Ambtshalve beoordeling van het refoulementrisico
26. Zoals hiervoor overwogen zijn de beroepsgronden van eiser beperkt tot de ontvankelijkheid, het naar zijn mening niet hebben kunnen indienen van een zienswijze en de kwaliteit van de ingezette tolken bij het nader gehoor. De rechtbank heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Eiser heeft geen gronden gericht tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser concludeert weliswaar in zijn beroepschrift “
dat hij in aanmerking gebracht dient te worden voor een verblijfsvergunning op de a grond en subsidiair de b grond en anders een nieuwe gehoor opvolgende aanvraag moet worden gepland zodat de asielaanvraag van eiser nogmaals inhoudelijk kan worden beoordeeld”. De conclusie dat eiser in aanmerking moet worden gebracht voor een verblijfsvergunning ontbeert echter elke motivering en toelichting.
27. Eiser legt een gestelde homoseksuele geaardheid als motief aan zijn asielaanvraag ten grondslag. Ook als een aanvraag, zoals in het geval van eiser, een achtste asielaanvraag is en eiser een asielmotief aandraagt dat hij sinds hij op 20 mei 2012 in Ter Apel is aangekomen en in al die eerdere procedures nimmer heeft benoemd, dient verweerder eiser zorgvuldig te horen, alle benodigde processuele waarborgen te bieden en grondig te onderzoeken of bescherming moet worden verleend. Indien verweerder aan al deze vereisten heeft voldaan en de gronden tegen het besluit niet slagen, zal het besluit in beginsel in rechte komen vast te staan. Indien verweerder geen verblijfsvergunning verleent, betekent dit in beginsel, gelet op de systematiek van de nationale vreemdelingenwet, dat ook het terugkeerbesluit als onderdeel van de meeromvattende beschikking komt vast te staan. Verweerder is gehouden een terugkeerbesluit uit te vaardigen als hij vaststelt dat (voortgezet) verblijf onrechtmatig is behoudens enkele uitzonderingen die het Hof bij de precisering van het Unierecht in onder meer het arrest TQ (TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:90, het zogenoemde “cannabis-arrest” (Arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913) en (vooralsnog) het arrest AA (Arrest van het Hof van 6 juli 2023 in de zaak Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen A.A. C-663, ECLI:EU:C:2023:540) uiteen heeft gezet. In het onderhavige geval is er geen uitzondering op het beginsel dat verweerder een terugkeerbesluit moet nemen aan de orde.
28. Een terugkeerbesluit behelst de verplichting voor eiser om het grondgebied van de Unie te verlaten en de verplichting voor verweerder om, indien eiser niet uit eigen beweging voldoet aan zijn terugkeerverplichting, eiser te verwijderen naar het land dat in het terugkeerbesluit als land van bestemming is aangemerkt. Aan eiser is reeds eerder, namelijk op 21 juni 2012, een terugkeerbesluit opgelegd en dit besluit staat in rechte vast. Doordat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend worden de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit geschorst. Eiser heeft gedurende deze procedure dus geen terugkeerverplichting en verweerder is niet bevoegd om eiser gedurende deze procedure te verwijderen naar zijn land van herkomst.
29. Indien de rechtbank uitspraak doet en indien het beroep ongegrond wordt verklaard, herleven de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit. Dat betekent dat eiser weer verplicht is om het grondgebied van de Unie te verlaten en dat verweerder weer verplicht wordt om eiser te verwijderen naar Egypte. In het terugkeerbesluit van 21 juni 2012, is Egypte niet benoemd als land van terugkeer. Gelet op de (latere) Hof-jurisprudentie moet een terugkeerbesluit een land van bestemming bevatten. De vreemdeling moet immers weten naar welk land hij zal worden verwijderd als hij niet vrijwillig voldoet aan het terugkeerbesluit zodat hij argumenten kan aandragen waarmee rekening moet worden gehouden voorafgaand aan de beslissing om een terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser aan zijn vertrekplicht kan voldoen door naar “een” derde land te vertrekken en hij dus kan kiezen of hij na het verlaten van het grondgebied van de Unie zal terugkeren naar Egypte. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat Egypte niet als land van bestemming is benoemd, geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het in rechte vaststaande terugkeerbesluit. Er is immers geen enkele twijfel mogelijk dat de gedwongen terugkeer, indien die aan de orde komt, gericht zal zijn op Egypte. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en heeft nu in de onderhavige procedure ook een asielvergunning gevraagd om niet te hoeven terugkeren naar Egypte. Verweerder is bij zijn risicotaxatie ook uitgegaan van Egypte en heeft het refoulementrisico beoordeeld. Eiser heeft in de brief die als zienswijze is aangemerkt en in de gronden geen argumenten aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Eiser heeft in de gronden toegelicht dit niet onbegrijpelijk te vinden omdat in deze procedure geen terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser evenwel ook in deze procedure argumenten had kunnen aandragen tegen de herleving van de terugkeerplicht en had kunnen verzoek om opheffing van het inreisverbod, dan wel kunnen verzoeken om verkorting van de duur hiervan. Eiser heeft dit niet gedaan.
30. Eiser heeft dus een asielaanvraag ingediend en geeft daarmee te kennen dat hij vreest in een met artikel 3 EVRM-strijdige situatie te geraken indien hij dient terug te keren naar Egypte. Eiser heeft echter geen enkele beroepsgrond gericht tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn relaas. Verweerder baseert zijn beslissing dat eiser geen bescherming behoeft nu juist op die geloofwaardigheidsbeoordeling.
31. De rechtbank overweegt dat het verbod op refoulement een absoluut karakter heeft en zich tot alle autoriteiten en dus ook tot de rechter richt. In artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. In artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn en in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten is het recht op een doeltreffende voorziening in rechte neergelegd. De rechtbank overweegt dat het bieden van een doeltreffende voorziening in rechte in de onderhavige procedure meebrengt dat de rechtbank
ambtshalveonderzoekt of eiser, indien het terugkeerbesluit in rechte komt vast te staan en hij gedwongen naar Egypte zou terugkeren, een reëel een voorzienbaar risico loopt om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten en artikel 3 EVRM. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3154) en de Conclusie van de Advocaat-Generaal J. Richard de la Tour van 16 mei 2024 in die procedure (C-156/23, Ararat, ECLI:EU:C:2024:413).
De rechtbank verwijst ten aanzien van de verplichting van de rechter om het refoulementrisico zo nodig ambtshalve en op tegenspraak te verrichten, ook naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:8047) en 5 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:10437). De rechtbank neemt ten aanzien van het refoulementrisico een vergelijkbare verplichting voor de rechter aan om naast het “toetsen van het besluit aan de hand van de beroepsgronden” zo nodig ambtshalve en op tegenspraak een rechtmatigheidsonderzoek en rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten zoals het Hof die in het arrest C. B. en X. (arrest van het Hof van 8 november 2022 in de gevoegde verwijzingen C-704/20 en C-39/21, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen C, B en X, ECLI:EU:C:2022:858) heeft geduid in bewaringszaken.
32. Ondanks dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag door verweerder, heeft de rechtbank
ambtshalve en ter zitting op tegenspraak, onderzocht of in de besluitvorming het refoulementrisico goed is onderzocht en of de beslissing verenigbaar is met het refoulementverbod. De rechtbank gaat dus ambtshalve na of de door verweerder verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling zorgvuldig is verlopen en de beslissing op grond van deze geloofwaardigheidsbeoordeling deugdelijk is gemotiveerd. Indien eiser gelet op zijn relaas en geplaatst tegen de achtergrond van zijn land van herkomst, moet worden aangemerkt als vluchteling of niet kan terugkeren naar Egypte zonder een reëel een voorzienbaar risico te lopen om onderworpen te worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, kan het terugkeerbesluit geen stand houden. Indien het terugkeerbesluit moet worden vernietigd, zal verweerder dienen te beoordelen of sprake is van uitsluitingsgronden, dan wel of aan eiser alsnog een verblijfsvergunning moet worden verleend.
33. De rechtbank overweegt naar aanleiding van het ambtshalve en op tegenspraak verrichte onderzoek van het refoulementrisico als volgt.
34. Eiser heeft (uitsluitend) de Egyptische nationaliteit en heeft geen verblijfsrecht en toegang tot een ander derde land. Indien hij geen verblijfsvergunning krijgt en niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldoet, is verweerder verplicht om eiser naar Egypte te verwijderen. Eiser stelt een homoseksuele geaardheid te hebben en daarom niet te kunnen terugkeren naar Egypte. Verweerder voert ten aanzien van Egypte een specifiek beleid. Dit “Landenbeleid Egypte” is neergelegd in paragraaf C.7/12. 2 Vc en luidt, voor zover relevant, als volgt:
(…)
12.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc
De IND merkt voor Egypte de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:
(…)
•LHBTIQ+.
(…)
In paragraaf C2/2.4 Vc is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Voor de vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor in algemene zin een risicoprofiel is aangewezen, blijft het individualiseringsvereiste gelden en geldt er geen aangepaste bewijslastverdeling (zie paragraaf C2/2.3 Vc).
Het behoren tot een groep, aangemerkt als risicoprofiel, is op zichzelf dan ook niet voldoende voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming. Als een vreemdeling binnen een risicoprofiel valt, dan beoordeelt de IND de individuele omstandigheden van het geval, afgezet tegen de positie van de groep en algemene (veiligheidssituatie) in het land van herkomst. Aan de hand van de individuele omstandigheden zoals de persoonlijke omstandigheden, de verrichte activiteiten en eventuele eerdere gebeurtenissen, beoordeelt de IND of de vreemdeling een reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt of heeft gelopen.
(…)
35. Verweerder stelt dat eiser zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt nu hij over thema’s zoals benoemd in werkinstructie 2019/17 vaag, tegenstrijdig en niet overtuigend heeft verklaard. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser inmiddels al 12 jaar in Nederland is en in die periode, waarin hij in totaal zeven asielaanvragen heeft ingediend, heeft hij nooit aangegeven homoseksueel te zijn en om die reden bescherming in Nederland nodig te hebben.
36. De rechtbank overweegt, na beide partijen hierover te hebben bevraagd en dit zo met partijen te hebben besproken, dat het gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn relaas naar voren te brengen en heeft, in het kader van zijn samenwerkingsplicht, nadere vragen gesteld om eiser te ondersteunen om met zijn eigen verklaringen zijn beschermingsbehoefte te onderbouwen. Verweerder mag bij de beoordeling of hij een verblijfsvergunning moet verlenen, onverkort uitgaan van de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Verweerder heeft geen specifieke persoonlijke omstandigheden van eiser hoeven te betrekken bij het aannemen van een bewijsdrempel bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een kenbare vaststelling van het referentiekader vereist omdat er geen indicaties zijn dat eiser niet of minder in staat is om adequaat zijn asielmotieven naar voren te brengen. Eiser heeft aangegeven het moeilijk te vinden om te verklaren over dit asielmotief, maar dit betekent niet dan verweerder minder van eiser mag verwachten op dit punt.
37. Verweerder heeft in zijn besluitvorming toegelicht dat hij de verklaringen van eiser heeft beoordeeld aan de hand van zijn werkinstructie 2019/17 en heeft in zijn besluit -kenbaar en dus toetsbaar- gemotiveerd hoe hij dat heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit zorgvuldig en deugdelijk heeft gedaan. Alle thema’s zijn in het gehoor besproken met eiser en in het besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom een integrale beoordeling van de verklaringen van eiser en het overgelegde steunbewijs niet tot vergunningverlening leidt. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet consistent heeft verklaard en ten aanzien van de kern van zijn relaas veelvuldig wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Voor zover eiser niet tegenstrijdig heeft verklaard, heeft verweerder mogen vinden dat eiser zodanig summier heeft verklaard dat deze verklaringen niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft ook terecht vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde (ex)partner in Nederland wezenlijk verschillen van de overlegde verklaring van deze ex-partner en daarom geen steunbewijs is. Verweerder heeft mogen vinden dat het eenmalige contact van eiser met het COC de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling onvoldoende beïnvloedt om de geaardheid geloofwaardig te achten. Verweerder heeft de verklaringen van eiser dat zijn familie op de hoogte is van zijn geaardheid ook ongeloofwaardig mogen achten en hoeft dus niet te beoordelen of, ongeacht of verweerder de geaardheid geloofwaardig acht, dit een risico bij terugkeer oplevert.
38. De rechtbank overweegt wel dat verweerder ten onrechte bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken dat eiser sinds 2012 in Nederland verblijft en hij gedurende zijn zeven eerdere asielprocedures nimmer over zijn gestelde homoseksuele geaardheid heeft gesproken. In het formulier opvolgende aanvraag heeft eiser vermeld dat hij zich schaamt voor zijn geaardheid en ter zitting is verder toegelicht dat hij eigenlijk zelf zijn geaardheid nog niet geaccepteerd, hij er nagenoeg met niemand over heeft gesproken en dit ook thans zeer moeilijk vindt. De rechtbank overweegt dat deze tegenwerping van verweerder, juist als een seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangedragen en gelet op de verklaringen van eiser over het nog niet goed kunnen verklaren over zijn seksuele geaardheid, geen stand houdt. Omdat in het voornemen is overwogen dat -kort gezegd- het eerst nu aandragen van een gestelde geaardheid, “op voorhand afbreuk doet aan de oprechtheid van de aanvraag die betrokkene thans heeft ingediend”, heeft de rechtbank verweerder ter zitting verzocht om een standpunt in te nemen of dit een dragende overweging is bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder heeft daarop gemotiveerd aangegeven dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt dat uit de geloofwaardigheidsbeoordeling zoals die in de besluitvorming is weergegeven en gelet op de toelichting van verweerder ter zitting op dit punt, niet valt af te leiden dat indien sprake zou zijn geweest van een eerste asielaanvraag, de geloofwaardigheidsbeoordeling een andere uitkomst zou hebben gehad. Anders dan namens eiser ter zitting is gesteld, blijkt in het geheel niet dat eiser op een “10-0 achterstand” stond omdat dit zijn achtste asielaanvraag is.
39. De rechtbank concludeert derhalve dat uit de gehoorverslagen en uit de besluitvorming blijkt dat verweerder de asielaanvraag van eiser zorgvuldig en grondig heeft onderzocht en zijn beslissing ook goed heeft gemotiveerd. Verweerder heeft de refoulementbeoordeling goed verricht en hoeft dus de asielaanvraag van eiser niet in te willigen en heeft deze achtste asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond omdat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit betekent dat het besluit in rechte komt vast te staan. De rechtsgevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit herleven en het inreisverbod blijft ongewijzigd van kracht. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en daarom geen proceskostenveroordeling uitspreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 september 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.