Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 5 november 2021 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend.
2. Zoals blijkt uit het rapport van nader gehoor heeft eiser aan zijn aanvraag het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd.
3. Eiser is geboren en getogen in de plaats Sardasht (Iran). Hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Tijdens het gehoor bij de AVIM op 5 november 2021 heeft eiser verklaard dat hij Iran twee maanden voor dit gehoor heeft verlaten. Tijdens het eerste en nader gehoor heeft hij geen concrete uitreisdatum weten te noemen.
4. Over de reden van zijn vertrek heeft eiser verklaard dat hij tot aan zijn vertrek uit Iran werkte in een pluimveehouderij die eigendom was van zijn familie. Het familiebedrijf was gelegen tussen twee bergen in de omgeving van zijn woonplaats Sardasht. Aan de ene kant van het bedrijf lag een basis van een oppositiegroepering van de Iraanse overheid, de groepering Partiya Jiyana Azad a Kurdistanê (PJAK). Aan de andere kant zetelde de Iraanse Revolutionaire Garde. Eiser heeft zijn land verlaten vanwege de problemen die hij kreeg met die twee partijen. Hij heeft verklaard dat mensen van de PJAK af en toe naar het bedrijf van zijn familie kwamen om hulp te vragen, zoals eten en geld. Eiser zelf heeft ze één keer gezien en heeft hen toen geld gegeven. Zij waarschuwden eiser dat hij de autoriteiten niets over hun bezoek en over het geld dat hij hen had gegeven mocht vertellen. Eiser was bang dat dat de werknemers van het bedrijf bij de autoriteiten zouden verklikken dat hij de PJAK had geholpen. Hij besloot daarom om zelf bij de politieke inlichtingendienst te gaan melden dat hij de PJAK hulp had verleend. Bij de inlichtingendienst moest hij een verklaring ondertekenen dat hij met hen zou samenwerken. Hij moest volgende bezoeken van de PJAK bij de inlichtingendienst melden.
5. In de twee, drie weken daarna werd hij door beide partijen onder druk gezet. De mensen van de PJAK kwamen erachter dat hij bij de inlichtingendienst was geweest en voelden zich door eiser verraden. Zij kwamen verhaal halen op een moment dat hij niet thuis was. Zij uitten vervolgens bedreigingen aan het adres van eiser tegen eisers moeder. Tegelijkertijd riep de inlichtingendienst hem herhaaldelijk op om zich te komen melden; naar eisers zeggen omdat hij het hernieuwde bezoek van de PJAK niet bij hen gemeld had. Nadat eiser geen gevolg had gegeven aan de oproep van de inlichtingendienst om zich te melden, heeft die dienst een huiszoeking op zijn adres gedaan, waarbij onder meer twee (badges van) vlaggen van Koerdistan in beslag zijn genomen. Er was volgens eiser ook een arrestatiebevel, maar dat heeft hij zelf niet gezien. Eiser zelf verbleef op dat moment in de plaats Oroumiyeh. Eiser is na de huiszoeking niet meer naar huis teruggekeerd. Hij is gevlucht vanwege zijn angst voor de “genadeloze” Koerdische groepering. Als hij terug ging zouden zij hem afmaken. Hij vreest ook dat de inlichtingendienst hem zal arresteren. Hij weet dat zij martelen totdat je een bekentenis aflegt voor daden die je niet hebt verricht.
6. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard over de tatoeages die hij op zijn lichaam draagt. Hij is trots op zijn etnische afkomst. Op zijn armen staan tatoeages van Koerdische strijders, zoals Peshmerga. Hij heeft verklaard dat hij in Iran wel eens opmerkingen over zijn tatoeages kreeg (“Koerdistan bestaat niet”). Hij heeft ook verklaard dat hij twee keer is aangehouden en dat er toen vragen over zijn tatoeages werden gesteld. Eiser ziet het als een soort pesterij. Ze hadden hem ook kunnen meenemen en hem een paar dagen in detentie zetten. Eiser heeft verklaard dat tatoeages van Peshmerga en Koerdistan wel problemen kunnen geven.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, alsmede de gestelde aanhoudingen vanwege eisers tatoeages met Koerdische afbeeldingen, heeft verweerder geloofwaardig geacht. De aanhoudingen in verband met de tatoeages met Koerdische afbeeldingen zijn echter volgens verweerder voor eiser geen reden geweest om Iran te verlaten. Ook heeft eiser volgens verweerder vanwege deze tatoeages geen nadere problemen meer ondervonden. Gebleken is immers dat hij middels zijn eigen pluimveehouderij in zijn onderhoud heeft kunnen voorzien. Verweerder heeft daarom niet plausibel, dan wel onvoldoende zwaarwegend, geacht dat eiser bij terugkeer door zijn tatoeages problemen zal ondervinden. Dit geldt te meer omdat volgens verweerder van eiser verwacht mag worden dat hij zijn tatoeages bedekt houdt.
8. De problemen met de PJAK en de problemen met de Iraanse inlichtingendienst waarover eiser heeft verklaard, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. In dit kader heeft verweerder hem in het bijzonder tegengeworpen dat het geschetste tijdpad waarbinnen de gestelde gebeurtenissen zouden hebben plaatsgehad, niet rijmt met uit Eurodac verkregen informatie. Uit het Eurodac systeem is verweerder namelijk gebleken dat eisers vingerafdrukken op 20 september 2020 in Griekenland zijn afgenomen. Nu deze vingerafdrukken uit september 2020 stammen, en eiser toen dus al uit Iran vertrokken moet zijn geweest, kunnen de gestelde problemen volgens verweerder onmogelijk in 2021 hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij wisselend, oppervlakkig en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn ontmoeting met de PJAK. Ook heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen over de huiszoeking door de inlichtingendienst. Het arrestatiebevel van de inlichtingendienst heeft eiser, ondanks zijn herhaalde aankondiging dat zijn broer dit document naar hem zou opsturen, niet overgelegd. Daarnaast heeft eiser in weerwil van informatie uit het ambtsbericht dat arrestatiebevelen elektronisch voor eenieder te raadplegen zijn, niet weten aan te geven wat er precies in het jegens hem uitgevaardigde arrestatiebevel vermeld staat. Hij had die informatie ook aan zijn broer kunnen vragen. Verder heeft verweerder onder meer vraagtekens geplaatst bij eisers verklaringen over zijn (angstige) reactie op de oproep van de inlichtingendienst, terwijl hij zich bij die dienst juist vrijwillig had gemeld en aan dien dienst juist zijn medewerking had toegezegd middels het ondertekenen van een verklaring.
9. Verweerder heeft op grond van het voorgaande geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. In de bij de zienswijze gegeven nadere verklaringen over het geschetste tijdpad en over de gestelde problemen met PJAK en met de inlichtingendienst heeft verweerder geen grond gevonden om tot een andersluidend besluit te komen.
10. Ook het in beroep door eiser (in kopie) overgelegde vonnis van de Revolutionaire Rechtbank in Mahabad, provincie West-Azerbeidzjan, gedateerd op 1 september 2019, heeft verweerder niet tot een ander standpunt gebracht. In het aanvullend besluit van 8 november 2022 heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat (de kopie van) het vonnis de tijdlijn niet verduidelijkt en het relaas van eiser niet aannemelijker maakt.
Beoordeling door de rechtbank
11. Eiser heeft zijn asielrelaas inhoudelijk gehandhaafd en heeft de gang van zaken rond zijn vertrek uit Iran in beroep nader uitgelegd. Hij geeft toe dat hij in juli/augustus 2019 uit Iran is vertrokken. Op advies van zijn smokkelaar heeft hij hierover eerder niet de waarheid verteld. In Griekenland heeft hij zich op aanraden van die smokkelaar enkele maanden schuil gehouden in verschillende huizen. Toen hij op 9 maart 2020 met een vals paspoort per vliegtuig uit Griekenland wilde vluchten, is hij daar gearresteerd. Op 9 september 2021 werd hij weer vrijgelaten en is hij naar Nederland gereisd.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de oorspronkelijk gegeven tijdlijn van het reisverhaal en de door eiser gestelde gebeurtenissen, niet is te rijmen met de uit Eurodac verkregen informatie. In de besluitvorming (het besluit, het voornemen dat daarvan onderdeel uitmaakt en het aanvullende besluit) en in het verweerschrift, heeft verweerder met de diverse verwijzingen naar eisers verklaringen tijdens de verschillende gehoren, voldoende onderbouwd waarom hij er vanuit heeft mogen gaan dat eiser in 2021 uit Iran vertrokken is en dat de gebeurtenissen waarover eiser heeft verklaard zich in 2021 zouden hebben voorgedaan. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat dit zich niet verhoudt met de Eurodac registratie van eisers vingerafdrukken op 20 september 2020 in Griekenland.
13. Eisers betoog dat de gestelde gebeurtenissen zich niet in 2021 maar in 2019 hebben voorgedaan, heeft verweerder niet hoeven aan te nemen. Verweerder heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser het jaartal 2021 eerder niet heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen die hij 11 mei 2022 heeft ingediend op het aanmeldgehoor en op het nader gehoor. Ook heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij het arrestatiebevel van de Iraanse inlichtingendienst, waarvan zijn broer hem zou hebben verteld dat dit de afgiftedatum 1 september 2019 had, en waarover eiser bij herhaling heeft verklaard dat dit in het bezit was van zijn broer en door deze aan hem zou worden toegezonden, nimmer heeft overgelegd, zonder inzichtelijk te maken welke pogingen hij heeft gedaan om een kopie van dit arrestatiebevel in zijn bezit te krijgen. Daar komt bij dat het in de beroepsfase (in kopie) overgelegde vonnis, dat (eveneens) gedateerd is op 1 september 2019, volgens verweerder evenmin in de oorspronkelijk gegeven tijdlijn past en ook geen basis vormt om de in tweede instantie gegeven tijdlijn, waarin de gebeurtenissen in 2019 zouden hebben plaatsgehad, aan te nemen. Verweerder heeft er daartoe terecht op gewezen dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij twee tot drie weken nadat hij geld heeft gegeven aan de PJAK is vertrokken uit Iran (p. 10 NG). Dat was naar zijn zeggen in de vijfde Iraanse maand, die volgens de tolk begint op 21 juli en eindigt op 20 augustus (p. 13 NG). Eiser heeft naar zijn zeggen met een vrachtwagen gereisd en is na drie à vier dagen aangehouden. Hij moest vingerafdrukken afgeven. Tijdens het aanmeldgehoor is gevraagd of dit in Griekenland was. Hij heeft verklaard dat hij denkt van wel (p. 11 AMG). De registratie in Eurodac van Griekenland dateert echter van 20 september 2020 en niet van 2019, zodat ook verweerders standpunt dat ook de in tweede instantie gegeven tijdlijn niet past stand houdt.
14. Over het in de beroepsfase overgelegde afschrift van het Iraanse vonnis heeft eiser aangevoerd dat dit in 2019 bij zijn familie is uitgereikt. Eiser zelf was toen al gevlucht. Hij heeft het vonnis niet eerder overgelegd omdat daar nooit eerder naar is gevraagd. Na zijn vertrek is zijn familie veelvuldig geïntimideerd. Zijn broer is in de gevangenis beland en heeft eerst na zijn vrijlating, met veel moeite, het vonnis aan eiser weten te verzenden. Zijn broer is analfabeet en vele personen waren te bang om hem te helpen bij het verzenden van dit document. Eiser, die bij zijn gehoor heeft verklaard dat hij in zijn thuisland nooit veroordeeld is, heeft ook aangevoerd dat hij niet wist van zijn veroordeling. Hij is nooit bij een rechtbank zitting geweest en is daar ook nooit voor opgeroepen.
15. Nadat Bureau Documenten de in de beroepsfase overgelegde kopie van het vonnis heeft onderzocht en heeft aangegeven dat de echtheid van het document niet kon worden onderzocht omdat het een kopie betreft en dit bureau qua inhoud geen bijzonderheden heeft opgemerkt, heeft verweerder beoordeeld of de inhoud van het kopie vonnis duidelijkheid kan verschaffen over het asielrelaas van eiser. Zoals in het voorgaande al is overwogen heeft verweerder met juistheid geconcludeerd dat de tijdlijn nog steeds niet klopt. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van het vonnis ook niet strookt met de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Naar aanleiding van de door eiser aangevoerde beroepsgronden heeft verweerder eiser als zodanig niet tegengeworpen dat de feitelijke beschuldigingen die in het vonnis zijn opgenomenniet overeen komen met eisers verklaringen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de inhoud van het kopie vonnis gezien deze verschillen de door eiser gegeven lezing van de gebeurtenissen ook niet in het voordeel van eiser ondersteunt en dus zijn relaas ook niet staven. Ook heeft verweerder niet ten onrechte vraagtekens geplaatst bij de omstandigheid dat de datum van het vonnis niet blijkt uit de gehoren en dat het opmerkelijk is dat eiser nooit over dit vonnis en over de (aanzienlijke) straffen die hem daarin zijn opgelegd gesproken heeft, terwijl dit vonnis ten tijde van het nader gehoor al 2,5 jaar oud was.
16. Met eisers verklaring dat zijn broer analfabeet is, geen kennis kon nemen van de inhoud van het document en daardoor wellicht het arrestatiebevel heeft verward met het vonnis, en veel moeite heeft gehad om het document aan eiser toe te zenden omdat hij daarvoor assistentie nodig had en velen te bang waren om hem te helpen, heeft verweerder geen genoegen hoeven te nemen. Deze verklaring weegt immers, onverminderd de in het voorgaande weergegeven omstandigheden, niet op tegen verweerders tegenwerping dat eiser, die in de periode van het nader gehoor contact had met zijn familie, tijdens het nader gehoor met geen woord heeft gerept over de hem volgens dit vonnis opgelegde zware gevangenisstraffen.
17. Het betoog dat eiser op advies van zijn smokkelaar zijn verblijf en/of detentie in Griekenland zou hebben verzwegen, leidt niet tot een ander oordeel. Van een vreemdeling die in Nederland om internationale bescherming vraagt mag verwacht worden dat hij naar waarheid verklaart over het tijdstip en de redenen waarvoor hij uit zijn land vertrokken is. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook het alternatief geschetste scenario waarbij de gestelde gebeurtenissen in 2019 zouden hebben plaatsgehad, niet in de verklaringen van eiser past en niet aansluit bij de Eurodac-registratie omdat het niet in de rede ligt dat de Griekse autoriteiten eiser op 9 maart 2020 zouden hebben aangehouden en pas op 20 september 2020 – ruim een half jaar later – zijn vingerafdrukken zouden hebben afgenomen. Ook ter zitting heeft eiser hiervoor geen afdoende verklaring gegeven. Daarbij heeft eiser nooit eerder over detentie in Griekenland gesproken.
18. Het voorgaande is reeds voldoende voor het oordeel dat verweerder de door eiser gestelde problemen met de PJAK en de Iraanse inlichtingendienst niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht.
Wat eiser heeft ingebracht tegen verweerders standpunt dat hij ook op verschillende andere punten summier, vaag en, of tegenstrijdig heeft verklaard, zoals over het aantal bezoeken dat de PJAK aan het bedrijf van eisers familie heeft gebracht en over het aantal PJAK-leden dat bij het bezoek aan het bedrijf aanwezig was, legt onvoldoende gewicht in de schaal om over het geheel genomen tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas te komen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser op basis van dit relaas niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
19. Vervolgens ziet de rechtbank zich in het kader van de mogelijke terugkeer van eiser naar Iran geplaatst voor de vraag of er voor eiser in geval van terugkeer naar Iran een 3 EVRM risico ontstaat. In dit kader kan niet voorbij worden gegaan aan eisers verklaring dat hij eerder twee keer is aangehouden in verband met de tatoeages over Koerdistan die hij op zijn lichaam draagt. Dit geldt te meer nu de besluitvorming op eisers asielaanvraag al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden. Zoals onder punt 6 van deze uitspraak is vermeld, heeft eiser verklaard dat de tatoeages van Peshmerga en Koerdistan die hij draagt problemen kunnen geven. De rechtbank ziet ook zonder dat op dit punt gronden zijn aangevoerd en dus ambtshalve, gezien het absolute karakter van het refoulementverbod, aanleiding om verweerders standpunt hierover, zoals weergegeven onder punt 7 van deze uitspraak, nader tegen het licht te houden.
20. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking wat er in het algemeen ambtsbericht over Iran van september 2023 is vermeld over mogelijke problemen die zich bij terugkeer naar Iran kunnen voordoen en de factoren die daarbij een rol spelen.
Zo is in dit ambtsberichtvermeld dat het opvalt als iemand terugreist op een laissez passer. In dat geval is het risico groot dat de autoriteiten de terugkeerder bij aankomst ondervragen over het verblijf in het buitenland.
Verder is vermeld dat volgens een bron de etnische achtergrond bij terugkeer op zichzelf geen rol speelt. Volgens een andere bron kan de etniciteit bij terugkeer leiden tot arbitraire of discriminatoire straffen, wanneer reeds sprake is van een overtreding.
Volgens het ambtsbericht kan verder volgens een bron de reden dat iemand Iran heeft verlaten, bijvoorbeeld met als doel het aanvragen van asiel, bij terugkeer een rol spelen.
“Als iemand asiel heeft aangevraagd en de autoriteiten zijn daarvan op de hoogte en iemand keert terug omdat het niet is gelukt, kan dat het risico om in de problemen te komen aanzienlijk verhogen (zie ook paragraaf 5.2.4). De autoriteiten zouden dan bijvoorbeeld kunnen aanvoeren dat iemand asiel heeft aangevraagd, omdat die persoon in Iran iets heeft gedaan wat niet mocht”.
Ook is vermeld dat volgens het Australische ministerie van buitenlandse zaken de autoriteiten over het algemeen weinig aandacht besteden aan afgewezen asielzoekers bij hun terugkeer naar Iran. Volgens een andere bron zullen de autoriteiten bijna iedereen, van wie zij weten dat ze asiel hebben aangevraagd, ondervragen om te onderzoeken wat de reden voor de asielaanvraag was en of zij geen politieke of religieuze activiteiten hebben ondernomen.
“De vraag of er aanwijzingen zijn dat uitgeprocedeerde asielzoekers gezien de politieke- en maatschappelijke onrust anders worden behandeld door de Iraanse autoriteiten, kon niet beantwoord worden wegens gebrek aan informatie. Volgens een bron kan het bij terugkeer een rol spelen of iemand Iran legaal of illegaal heeft verlaten. Het kan een verzwarende factor zijn wanneer iemand het land illegaal is ontvlucht (zie ook paragraaf 3.2.4.4).918 Het kan bij terugkeer een rol spelen hoe lang iemand is weggeweest uit Iran. Als iemand lange tijd in het buitenland heeft verbleven, valt het meteen op en is het risico groot dat hij of zij bij aankomst zal worden ondervraagd over dat verblijf”.
21. Gezien deze informatie is de vraag aan de orde in hoeverre eiser, die tatoeages van Koerdistan draagt die hij heeft beschreven en getoond en waarover hij heeft verklaard dat die problemen kunnen geven, in het licht van de genoemde informatie uit het algemeen ambtsbericht bij terugkeer naar Iran de aandacht van de Iraanse autoriteiten op zich zal vestigen en of, en zo ja, welk risico hij daarbij loopt. Omdat verweerder deze vraag ter zitting niet heeft kunnen beantwoorden, stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid om hierover binnen vier weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk een aanvullend standpunt in te nemen. Verweerder wordt ook verzocht aan te geven of dit aanvullende standpunt aanleiding is voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.