ECLI:NL:RBDHA:2024:14949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.15319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met Irak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar visumaanvraag beoordeeld. Eiseres, een Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een kort verblijf visum om haar broer en schoonzus in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 4 juli 2023, en het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 3 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is, omdat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Irak heeft aangetoond. Verweerder had redelijke twijfel over het voornemen van eiseres en haar echtgenoot om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres stelde dat zij wel degelijk binding had met Irak, onder andere door haar werk als advocaat en het bezit van onroerend goed, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de afwijzing te weerleggen. De rechtbank benadrukt dat het aan eiseres is om met objectieve bewijsmiddelen aan te tonen dat zij aan de vereisten voor het visum voldoet.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiseres had meerdere kansen gehad om de benodigde informatie aan te leveren, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer 1],
mede namens haar echtgenoot, [naam 1],
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: [naam 2]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar visumaanvraag.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven. Het bestreden besluit heeft ook betrekking op de echtgenoot van eiseres.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en daarmee blijft ook de afwijzing van de visumaanvraag in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
7. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [datum] 1990. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar broer en schoonzus (referent) te bezoeken. Haar echtgenoot, [naam 1], heeft separaat een visumaanvraag gedaan. Ook die aanvraag is afgewezen. Met de beschikking van 3 april 2023, het bestreden besluit, heeft verweerder geoordeeld dat het bezwaar van beide echtgenoten kennelijk ongegrond is. Het beroep heeft ook betrekking op beiden.
8. Verweerder meent dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft namelijk redelijke twijfel of eiseres en haar echtgenoot Nederland tijdig zullen verlaten, omdat onvoldoende is gebleken van sociale en economische binding met Irak.
9. Eiseres stelt dat zij wel voldoende sociale en economische binding heeft met Irak. Zij heeft namelijk familie in Irak, een sociaal netwerk en een goede baan. De werkgeversverklaring en verklaring van de “Kurdistan Bar Association” zijn het bewijs dat zij werkzaam is als advocaat in Irak. De echtgenoot van eiseres werkt als contractor en beiden zijn hoogopgeleid. Dit zijn omstandigheden die de sociale binding aantonen en ook de economische binding. Het bezit van onroerend goed toont economische binding aan. Eiseres is een betrouwbare reiziger, aangezien zij eerder visa heeft gekregen en zich altijd aan de voorwaarden heeft gehouden en ook steeds is teruggekeerd naar Irak. Eiseres is van mening dat dit onvoldoende door verweerder is betrokken in de besluitvorming. Eiseres stelt dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarvoor naar drie uitspraken van de rechtbank Den Haag. [1] Tot slot meent eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
Beoordelingskader
10. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode [2] volgt dat verweerder een visum moet weigeren bij redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór de afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Het hoeft dus niet zeker te zijn dat iemand zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen; bij redelijke twijfel hierover moet verweerder het visum al afwijzen. Het is aan eiseres om aan te tonen dat zij aan de vereisten van het gevraagde visum voldoet (artikel 14 van de Visumcode). Eiseres moet met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk maken dat zij tijdig zal terugkeren naar Irak.
11. Bij de beoordeling van de door eiseres aangeleverde gegevens beschikt verweerder over een ruime beoordelingsruimte. [3] Bij die beoordeling mag verweerder de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst betrekken. De rechtbank kan het standpunt van verweerder dat sprake is van een weigeringsgrond slechts terughoudend toetsen.
12. Voor de hoorplicht geldt het uitgangspunt dat een belanghebbende wordt gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Dat volgt uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. [4] Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan verweerder evenwel van het horen afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Sociale en economische binding
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Irak dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Eiseres wil samen met haar echtgenoot naar Nederland reizen. In Irak blijven geen familieleden achter waarvoor zij zorg draagt. Verweerder mag daarbij ook meewegen dat niet is gebleken van (andere) zwaarwegende verplichtingen waarvoor eiseres terug naar Irak zou keren. Dat eiseres werk heeft als advocaat, hoogopgeleid is en een garantie heeft op een goede toekomst, maakt niet dat verweerder over de sociale binding van eiseres met Irak anders had moeten oordelen.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met de door haar overgelegde stukken haar economische binding met Irak ten tijde van het bestreden besluit niet heeft onderbouwd. Het is aan eiseres om aan te tonen dat zij een dusdanige economische binding heeft met Irak dat tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde werkgeversverklaring en bewijs van inschrijving als advocaat daarvoor onvoldoende mogen vinden. Verweerder mag van eiseres verlangen dat zij aantoont dat zij en haar echtgenoot over een regelmatig inkomen beschikken en daadwerkelijk economisch actief zijn. Het overgelegde bankafschrift van de echtgenoot mocht verweerder daarvoor eveneens onvoldoende vinden. Eiseres toont geen verband aan tussen de stortingen en het salaris van haar echtgenoot. Dat, zoals eiseres aanvoert, algemeen bekend is dat in Irak betalingen contant verlopen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om daarmee economische binding aan te nemen. Met de in beroep overgelegde documenten heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat geen nader bewijs voor inkomen is geleverd.
13. Ten aanzien van het onroerend goed dat eiseres en haar echtgenoot bezitten, mocht verweerder zich het op standpunt stellen dat dit geen economische binding oplevert. Voor onroerend goed is geen fysieke aanwezigheid in Irak vereist en het kan worden verkocht.
13. Er is onvoldoende gebleken van sociale en economische binding met Irak. Daarom kon verweerder concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres en haar echtgenoot om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Eerdere visa

17. Eiseres heeft eerder visa heeft ontvangen: in 2016 voor Duitsland en in 2021 en 2023 voor Turkije.
17. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van de huidige visumaanvraag geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel vanwege de eerder wel verleende visa. De eerder verleende visa kunnen namelijk niet gelijk gesteld worden met de huidige visumaanvraag. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de economische situatie in 2016 bij de visumaanvraag voor Duitsland anders was: pas in 2019 is eiseres bij haar huidige werkgever gaan werken. Wat zij daarvoor deed, is onbekend. Ten aanzien van de verleende visa voor Turkije, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat Turkije geen onderdeel uitmaakt van het Schengengebied en de voorwaarden voor visumverlening anders zijn. Het beroep van eiseres op de uitspraken van de rechtbank Den Haag slaagt evenmin omdat nadere lezing van deze uitspraken tot de conclusie leidt dat de daarin geschetste situaties van de vreemdelingen niet vergelijkbaar zijn met die van eiseres. In die zaken was al eerder een visum voor Nederland verleend en was de economische en sociale situatie niet veranderd ten opzichte van eerdere aanvragen. Dat is bij eiseres niet het geval.
17. Verweerder heeft in het bestreden besluit eerdere reizen naar het Schengengebied meegenomen en gemotiveerd waarom die niet ter zake doen. Daarmee is voldaan aan het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
17. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.

Hoorplicht

21. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres niet hoefde te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank licht dit toe.
21. Uit vaste rechtspraak volgt dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander standpunt dan het primaire besluit. In de uitspraak van de Afdeling [5] van 6 juli 2022 [6] , waar beide partijen naar verwijzen, heeft de Afdeling uiteengezet wanneer sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dus wanneer van horen mag worden afgezien. De Afdeling benoemt in deze uitspraak enkele relevante omstandigheden die moeten worden meegewogen bij de vraag of van een gehoor kan worden afgezien:
de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met verweerder heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen.
de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van die informatie;
de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft;
of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, en
of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij bepaalde informatie niet kan overleggen.
23. De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet een vreemdeling worden gehoord. Ter zitting heeft verweerder, met behulp van de hiervoor genoemde omstandigheden, uitgelegd waarom van het horen van eiseres is afgezien. De rechtbank zal deze omstandigheden puntsgewijs behandelen en beoordelen:
Ad a.: Wat liet eiseres weten over haar pogingen de informatie boven tafel te krijgen?Het is aan eiseres om aan te tonen dat zij arbeid verricht en dat zij een regelmatig inkomen uit die arbeid ontvangt. [7] Dat is de kern van deze zaak. Uit niets blijkt dat eiseres verweerder liet weten dat zij bezig was met het verkrijgen van aanvullende informatie. In beroep stelt eiseres voor het eerst dat zij de gevraagde informatie niet kan verschaffen.
De rechtbank is het met verweerder eens dat, voor de vraag of eiseres moet worden gehoord, de informatie die eiseres moet aanleveren de basis vormt. Als die basis er niet is, kan eiseres dit niet mondeling aanvullen. Dat is niet de functie van een hoorzitting. Immers, mondeling had eiseres enkel een toelichting kunnen geven op de vraag waarom zij geen bewijsstukken van haar inkomen heeft overgelegd. Bewijs dat zij inkomen geniet, kan zij mondeling niet verstrekken. Daarvoor zijn documenten – de basis - vereist.
Ad b: welke inspanningen deed eiseres bij het verkrijgen van informatie?Verweerder geeft aan dat in visumzaken in bezwaar standaard een vragenlijst wordt verstrekt. Die vragenlijst is ingevuld door eiseres. Op die vragenlijst staat dat eiseres haar werk en inkomen met documenten moet aantonen. Uit Bijlage II van de Visumcode volgt dat een dienstverband (bijvoorbeeld) kan worden bewezen met bankafschriften. Eiseres heeft in bezwaar geen bewijsstukken overgelegd om haar inkomen aan te tonen. Het rekeningafschrift van de echtgenoot is, zoals hiervoor aangegeven, onvoldoende. Verweerder hoeft niet nogmaals om aanvullende informatie te vragen.
Ad c: wat was de aard van de ontbrekende informatie?De rechtbank is het met verweerder eens dat de ontbrekende informatie essentieel is voor de visumaanvraag. Al uit het primaire besluit volgt dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt. De vragenlijst vermeldt nogmaals dat eiseres het inkomen met documenten moet aantonen. Eiseres had daaruit moeten begrijpen dat het essentieel was om nadere informatie te verstrekken over haar inkomen.
Ad d: vroeg eiseres expliciet om een hoorzitting en gaf zij concreet haar belang aan?
Hoewel eiseres in haar bezwaarschrift uitdrukkelijk heeft benoemd dat zij graag gehoord wil worden, heeft zij nagelaten haar belang daarbij concreet te maken. Eiseres heeft in haar bezwaar niet aangegeven op welke punten zij mondeling graag nog een toelichting wilde geven. Zij heeft slechts in het algemeen uiteengezet dat een hoorzitting het uitgangspunt is.
Ad e: kreeg eiseres al eerder de gelegenheid de ontbrekende informatie aan te leveren?
Eiseres heeft meerdere kansen gehad om stukken te overleggen. Het was voor haar duidelijk dat verweerder meer informatie nodig had. Zoals hiervoor (onder c) aangegeven, is in het primaire besluit aangegeven welke informatie ontbreekt. In bezwaar is in het algemeen, via de vragenlijst, gewezen op het feit dat het gestelde inkomen met documenten moet worden onderbouwd. Ten overvloede merkt dat de rechtbank op dat ook in beroep eiseres geen nadere stukken omtrent haar inkomen heeft overgelegd, ondanks het bij eiseres bekende belang van dergelijke informatie.
Ad f: gaf eiseres concrete en onderbouwde redenen waarom zij bepaalde informatie niet kan overleggen?
In de bezwaarfase heeft eiseres geen toelichting gegeven op het ontbreken van documenten over haar inkomen. Ook op het document dat wel is overgelegd, een rekeningafschrift van haar echtgenoot, is geen toelichting gegeven. Pas in beroep heeft eiseres aangegeven dat het lastig is om de herkomst van bedragen te duiden, omdat in Irak niets per bank gaat, maar men met contante betalingen werkt.
24. Dat alles maakt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft mogen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarmee mocht verweerder afzien van het horen van eiseres. Voor eiseres was duidelijk welke aanvullende informatie verweerder nodig had. Die stukken zijn niet aan verweerder gestuurd. Kortom: de basis ontbrak. Met een hoorzitting zou dit niet zijn opgelost. Een mondelinge toelichting had immers niets kunnen veranderen aan het feit dat bewijsstukken over het inkomen ontbreken.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
3.Zie het arrest van het HvJ EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862 (Koushkaki).
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Artikel 14 van de Visumcode.