ECLI:NL:RBDHA:2024:5511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/6447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf met aandacht voor eerdere legale verblijven en hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. Eiser had op 14 december 2022 een visum aangevraagd om Nederland te bezoeken op zijn doorreis van Suriname naar India. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 22 december 2022, en het bezwaar van eiser werd op 7 juni 2023 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag onvoldoende gemotiveerd is. Eiser heeft eerder vijf keer met een visum Nederland bezocht en steeds tijdig teruggekeerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze eerdere legale verblijven niet in de beoordeling heeft betrokken, wat een motiveringsgebrek oplevert. Daarnaast is er sprake van een schending van de hoorplicht, aangezien verweerder eiser had moeten horen in de bezwaarfase. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser gehoord moet worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, en het betaalde griffierecht van € 184,- moet aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.K. Ramdas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 14 december 2022 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2022 afgewezen. In het bestreden besluit van 7 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 14 december 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd om Nederland te bezoeken op zijn doorreis vanuit Suriname naar India en zijn terugreis vanuit India naar Suriname.
2. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan en afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef onder ii, van de Visumcode. [1] Volgens verweerder heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op de in rechtsoverweging 2 genoemde grond.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser is het niet eens met de overweging dat het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond dan wel aannemelijk zijn gemaakt. Eiser wil Nederland bezoeken op zijn doorreis vanuit Suriname naar India en zijn terugreis naar Suriname. Als onderbouwing hiervan heeft eiser bij de aanvraag de hotelreservering voor de periode - dat eiser Nederland wil bezoeken op zijn doorreis naar India- van 5 maart 2023 tot en met 8 maart 2023 overgelegd. De hotelreservering voor de periode dat hij uit India zou terugkeren en tijdelijk in Nederland zou verblijven voordat hij naar Suriname zou gaan, in de periode van 12 mei 2023 tot en met 23 mei 2023, heeft eiser pas in de beroepsfase overgelegd. Hierover verklaart eiser dat hij het overleggen van de hotelreservering voor de periode van
12 mei 2023 tot en met 23 mei 2023 was vergeten. Volgens eiser had verweerder navraag moeten doen naar deze ontbrekende hotelreservering. Daarbij voert eiser aan dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase. Verweerder had moeten concluderen dat er in dit geval twijfel over bestond of het ingediende bezwaarschrift kon leiden tot een ander besluit.
4.1.
Ter zitting doet eiser daarnaast een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel, omdat eiser vijf keer eerder in, 2013, 2015, 2018 en 2020, met een visum Nederland is ingereisd en steeds tijdig is teruggekeerd. Volgens eiser heeft verweerder niet gesteld en nader toegelicht dat de situatie sinds 2013 relevant is gewijzigd omdat nu sprake zou zijn van andere omstandigheden die maken dat er getwijfeld wordt aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de door eiser verstrekte informatie. Evenmin is gemotiveerd dat sprake is van omstandigheden die maken dat getwijfeld moet worden aan de juistheid en de geloofwaardigheid van het opgegeven reisdoel en aan de motieven die aan de aanvraag ten grondslag liggen. Eiser meent dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd en dat verweerder deze omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft benoemd in het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of een van de weigeringsgronden van de Visumcode kan worden tegengeworpen, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt en dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. [2] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motiveringsgebrek
7. Uitgangspunt is dat verweerder een individueel onderzoek van de visumaanvraag moet verrichten waarin rekening wordt gehouden met enerzijds de algemene situatie in het land waarin de aanvrager woont en anderzijds zijn persoonlijke omstandigheden, met name zijn gezins-, sociale en economische situatie, het eventuele bestaan van eerdere legale of illegale verblijven in een van de lidstaten alsmede zijn banden in het land waarin hij woont en in de lidstaten. [3]
7.1.
De rechtbank is enerzijds van oordeel dat verweerder ten onrechte onvoldoende kenbaar in de overweging heeft meegenomen dat eiser vijf keer eerder naar Nederland is gereisd op een visum kort verblijf en alle keren tijdig is teruggekeerd. Uit het bestreden besluit blijkt helemaal niet dat verweerder deze omstandigheid bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder stelt terecht in het bestreden besluit dat elke visumaanvraag op zijn eigen merites beoordeeld dient te worden. Echter, zoals in overweging 7 is aangegeven, moet het bestaan van eerdere legale verblijven betrokken worden bij die beoordeling. Dat heeft verweerder in het geheel niet gedaan en reeds daarom is het besluit onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt dan ook.
Hoorplicht
8. Uitgangspunt is dat er voor het bestuursorgaan in de bezwaarfase een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet.
8.1.
Anders dan verweerder, volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase. Verweerder kon zich in dit geval niet op het standpunt stellen dat eiser niet gehoord hoefde te worden omdat een hoorzitting niks zou veranderen aan de uitkomst van het bezwaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Immers, eerder was eiser al vijf keer een visum verleend. Alleen hierom had verweerder al niet mogen afzien van het horen in bezwaar. Daarnaast merkt de rechtbank op dat, anders dan verweerder stelt, de ontbrekende hotelreservering, alleen voor de terugreis, in de periode van 12 mei 2023 tot en met 23 mei 2023, eveneens in dit geval een reden is om eiser te horen. Uit de besluitvorming blijkt immers dat de ontbrekende hotelreservering voor verweerder ook een reden is om te twijfelen aan de door eiser opgegeven doel en omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf. Eiser had tijdens een hoorzitting duidelijkheid kunnen verschaffen ten aanzien van de eerder ingewilligde visumaanvragen en de ontbrekende hotelreservering voor de periode van 12 mei 2023 tot en met 23 mei 2023. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers gesteld dat bij het bezwaarschrift geen bewijs was gevoegd waaruit blijkt dat er een (nieuwe) hotelreservering is gemaakt voor de periode van 12 mei 2023 tot en met 23 mei 2023. Het had in dit geval op de weg gelegen van verweerder om eiser te horen.
8.2.
Verder heeft verweerder in de bestreden beschikking opgenomen dat eiser bij de aanvraag geen concreet reisplan heeft overgelegd waar duidelijk uit af te leiden valt wat de precieze reisplannen zijn. Eiser heeft zowel bij de aanvraag als in de bezwaarfase geen reserveringen of boekingen van toeristische attracties overgelegd. Eiser heeft wel een brief overgelegd waarin zijn werkgever laat weten dat eiser samen met een collega Nederland wil bezoeken teneinde meerdere toeristische plekken te bezoeken en unieke cuisines te ervaren. Nu verweerder dit reisplan niet voldoende concreet acht, had ook dit aanleiding moeten vormen voor verweerder om eiser hierover in bezwaar te horen. Ook deze grond slaagt.
Conclusie
8.3.
Het beroep is gegrond, nu sprake is van schending van de hoorplicht alsmede van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient dus een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, nadat eiser op dat bezwaar is gehoord. Alleen al daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om het motiveringsgebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om zelf te voorzien.
8.4.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Bij die nieuwe beslissing acht de rechtbank van belang dat het ook aan eiser is om de omstandigheden van de vorige ingewilligde visumaanvragen te onderbouwen.
8.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,-. Voor de bijstand van eiser door zijn advocaat kent de rechtbank 2 punten toe (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid bij de zitting), met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1. Ook draagt de rechtbank verweerder op om het betaalde bedrag aan griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Hak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, r.o. 69, Koushkaki tegen Duitsland.