ECLI:NL:RBDHA:2024:14765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.28746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 22 augustus 2024 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die onder andere betrekking hebben op de zorgvuldigheid van het besluit en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Frankrijk slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat dit reden zou moeten zijn om zijn aanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28746 (beroep)
NL24.28747 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 22 augustus 2024 samen op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Op 18 juli 2024 heeft eiser gronden ingediend. Bij brief van 22 augustus 2024 heeft eiser aangegeven dat de op 18 juli 2024 ingediende gronden abusievelijk niet de juiste gronden waren. Bij dezelfde brief van 22 augustus 2024 heeft eiser aanvullende gronden ingediend. De rechtbank begrijpt de brief van 18 juli 2024 zo dat eiser de in eerste instantie ingediende gronden niet langer handhaaft in zijn asielprocedure. Deze hadden naar hun inhoud ook betrekking op een procedure over de in 6 vermelde aanvraag. De rechtbank zal deze gronden dan ook niet bespreken. De door eiser enkele uren voor de zitting ingediende gronden zal de rechtbank, ondanks dat de gronden zeer laat zijn aangevuld, wel bespreken. De gemachtigde van de minister heeft immers op zitting op deze gronden kunnen reageren. Daardoor is van strijd met de goede procesorde niet gebleken.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
5. Eiser is door Frankrijk in het bezit gesteld van een Schengenvisum, geldig van 20 augustus 2023 tot 19 september 2023. Op 25 augustus 2023 is eiser uit Ghana vertrokken en via Frankrijk de EU ingereisd. Op 2 september 2023 is eiser in Nederland aangekomen en op 2 januari 2024 heeft eiser asiel aangevraagd.
6. Op 6 mei 2024 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel. Volgens eiser is hij in Frankrijk gedwongen om als escort te werken. Op 13 mei 2024 is (ambtshalve) een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning op basis van mensenhandel. Bij besluit van 21 mei 2024 is deze aanvraag afgewezen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft namelijk aangegeven dat eisers aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is. Bij besluit van 18 juli 2024 is het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Wat is het standpunt van de minister?
7. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. [1] Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit EU-VIS [3] is gebleken dat eiser door Frankrijk in het bezig is gesteld van een Schengenvisum. Om die reden heeft Nederland de autoriteiten van Frankrijk op 6 maart 2024 een verzoek om overname gedaan. Op 6 mei 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk hiermee akkoord gegaan en daarmee staat de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast.
Is het voornemen zorgvuldig?
8.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd omdat het voornemen algemeen is geformuleerd. In het standaardvoornemen gaat de minister niet in op de bezwaren die in het aanmeldgehoor zijn geuit tegen de overdracht aan Frankrijk. Eiser doet een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024. [4]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd omdat het voornemen algemeen is geformuleerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van de minister dragende overwegingen opgenomen. De rechtbank vindt hiervoor bevestiging in de uitspraak van de Afdeling [5] van 23 november 2023. [6]
8.3.
Voor zover kan worden gesteld dat eiser in het aanmeldgehoor bezwaren heeft geuit tegen de voorgenomen overdracht aan Frankrijk, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de verklaringen van eiser in het voornemen niet kenbaar zijn betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hiervan gebruikt gemaakt en in de zienswijze bezwaren naar voren gebracht die zien op zijn overdracht. Vervolgens heeft de minister alle door eiser geuite bezwaren inhoudelijk beoordeeld. Er is geen grond voor het oordeel dat deze handelswijze onzorgvuldig is. Door eiser is niet uitgelegd hoe hij door deze handelswijze in zijn belangen is geschaad. Daarenboven is de rechtbank van oordeel dat eiser pas in de zienswijze inhoudelijke argumenten naar voren heeft gebracht waarom hij niet overgedragen zou kunnen worden aan Frankrijk. In zijn aanmeldgehoor heeft eiser immers alleen naar voren gebracht dat hij niet terug wil naar Frankrijk omdat hij bedreigd werd door een persoon. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam volgt de rechtbank dan ook reeds daarom niet.
Kan de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
9.
9.1.
Eiser stelt dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom ten aanzien van Frankrijk nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft hierbij verwezen naar de opvangproblematiek in Frankrijk. Ook stelt eiser dat de tolken van matige kwaliteit zijn, waardoor hij geen eerlijke asielprocedure zal krijgen.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit is recent bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 27 juni 2024. [7] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] strijdige behandeling. Daarvan zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [10]
9.3.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in zijn situatie niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter zitting heeft de minister gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2024 [11] en van deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Nederland van 16 juli 2024. [12] In deze uitspraken is geoordeeld dat er ten aanzien van Frankrijk nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is het met de minister eens dat uit het door eiser aangehaalde AIDA rapport update 2023 geen wezenlijk ander beeld naar voren komt over de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan naar voren is gekomen in de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij eerdere uitspraken. De door eiser gestelde opvangproblemen zijn al betrokken in de uitspraak van de Afdeling. Uit vaste jurisprudentie [13] van de Afdeling volgt dat de problemen met de toegang tot de opvang in Frankrijk niet dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest.
9.4.
De door eiser gestelde problemen in de asielprocedure, zoals de matige kwaliteit van de tolken, maken dit oordeel niet anders. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hem geen tolk ter beschikking zal worden gesteld. Mocht eiser van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt of de hem tijdens de asielprocedure toegewezen tolk van onvoldoende kwaliteit is, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de Franse autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten bij voorbaat zinloos is. De stelling van eiser dat hij geen bescherming kan krijgen in Frankrijk gelet op zijn eigen ervaringen volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers in Frankrijk geen asiel aangevraagd. Ook heeft hij zich niet gewend tot de autoriteiten ten aanzien van de gedwongen prostitutie. Eiser heeft derhalve niet geprobeerd om bescherming van de Franse autoriteiten te krijgen.
9.5.
De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in Nederland moeten behandelen?
10.
10.1.
Eiser voert ook aan dat Nederland verantwoordelijk is voor het behandelen van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 Dublinverordening. Eiser stelt dat de minister ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of zijn aanvraag op grond van humanitaire redenen in Nederland beoordeeld dient te worden. Eiser is in Frankrijk slachtoffer geworden van mensenhandel en heeft daar gedwongen in de prostitutie gewerkt. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan in Nederland. Dit had reden moeten zijn om de aanvraag hier in Nederland in behandeling te nemen.
10.2.
Eiser heeft een beroep gedaan op de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 Dublinverordening. Op grond van deze bepaling kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid die beslissingsruimte geeft aan de minister. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit geval kunnen beslissen om de aanvraag niet aan zich te trekken. De minister heeft mogen stellen dat er onvoldoende bijzondere individuele omstandigheden zijn om de asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen. Dat eiser in Nederland aangifte heeft gedaan van mensenhandel, maakt niet dat zijn asielaanvraag ook in Nederland behandeld zou moeten worden. Daar komt bij dat het OM heeft aangegeven dat eisers aanwezigheid niet noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag aan zich te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van bijzondere kwetsbaarheid?
11.
11.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij kwetsbaar is. Hij is slachtoffer geworden van mensenhandel. Als gevolg daarvan kampt hij met ernstige medische problematiek.
11.2.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Weliswaar lijkt dat eiser kwetsbaar is, vanwege de mensenhandel en het seksueel geweld dat hij stelt te hebben meegemaakt, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzondere bescherming nodig heeft. De door eiser gestelde psychische problemen heeft hij namelijk niet aannemelijk gemaakt. Daarenboven blijkt uit het AIDA-report update d.d. mei 2024 (p.91) dat bij de opvang in Frankrijk aandacht is voor kwetsbaarheid van asielzoekers. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister eisers aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en eiser mag overdragen aan Frankrijk.
13. Nu in de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Verordening (EU) nr. 604//2013
3.Visa informatiesysteem.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:788 en 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625.