ECLI:NL:RBDHA:2024:10982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
24.18364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, haar partner en een tolk aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door mr. P. Zijlstra. Het onderzoek is geschorst en voortgezet op 9 juli 2024, waar wederom dezelfde partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting gesloten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. De minister heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de asielprocedure in Frankrijk, ondanks de argumenten van eiseres over haar kwetsbaarheid als alleenstaande, lesbische vrouw en de opvangsituatie in Frankrijk.

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Frankrijk sprake is van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gewezen op eerdere uitspraken die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18364

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei op zitting behandeld. Aanwezig waren eiseres, haar gemachtigde, haar partner en een tolk. De minister is vertegenwoordigd door mr. P. Zijlstra. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 9 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de partner van eiseres, een tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
4.1.
In deze zaak heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard. Verder is de minister van oordeel dat ten aanzien van Frankrijk uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat van een situatie zoals omschreven in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening geen sprake is en heeft de minister geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Is de overdracht in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening?
5. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en sprake is van schending van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiseres in Frankrijk systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiseres betoogt in dit verband dat haar argumenten uit haar zienswijze in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel zijn verworpen. In de zienswijze werd door eiseres gesteld dat er door verweerder geen aandacht is besteed aan haar persoonlijke relaas, en het feit dat ze in Frankrijk dakloos was. Bovendien stelt eiseres kwetsbaar te zijn als alleenstaande, lesbische vrouw. In de beroepsgronden merkt eiseres nog op dat haar partner vanwege haar geaardheid in Nederland asiel heeft gekregen, en dat ze zich afvraagt waarom de verklaringen van haar partner voor deze zaak niet genoeg zijn om de relatie te onderbouwen. Tot slot stelt eiseres dat ze zich weliswaar zonder haar partner staande wist te houden in Frankrijk, maar dat dit ternauwernood was.
5.1.
Ook verwijst eiseres naar het onlangs verschenen AIDA-rapport van 2024. Hieruit volgt volgens eiseres dat de opvang in Frankrijk ernstig onder druk staat, mede gelet op de aanstaande Olympische Spelen in Frankrijk. Zo volgt uit het rapport dat het aantal Dublinclaimanten dat geen opvangplaats krijgt in Frankrijk is gestegen van 40 procent in voorgaande jaren naar 50 procent in 2024. Ook staat in het rapport dat in de praktijk een groot aantal Dublinclaimanten op straat terecht komt.
5.2.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De minister heeft terecht gewezen op de Afdelingsuitspraak van 27 juni 2024 [2] , waarin geoordeeld is dat er ten aanzien van Frankrijk nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in de periode na 27 juni 2024 omstandigheden zijn ontstaan die maken dat de rechtbank niet meer kan uitgaan van dit oordeel van de Afdeling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstig moet worden gevreesd dat ze als alleenstaande, lesbische vrouw in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiseres heeft ook geen documenten overlegd om te onderbouwen dat ze in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo haalt. De verklaringen van eiseres over wat ze heeft meegemaakt in Frankrijk leiden niet tot de conclusie dat er in de Franse asielprocedure sprake is van structurele tekortkomingen. De rechtbank is verder met de minister van oordeel dat eiseres zich bij voorkomende problemen in Frankrijk kan wenden tot de autoriteiten aldaar, en dat niet is gebleken dat deze autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen. Ten aanzien van het AIDA-rapport is de rechtbank met de minister van oordeel dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat het percentage Dublinclaimanten dat geen opvangplaats krijgt in Frankrijk met 10 procent is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. Wat betreft de passage over Dublinclaimanten die op straat belanden stond deze passage ook al in de eerdere versies van het AIDA-rapport, en is deze derhalve al betrokken bij de eerdere en inmiddels bestendige jurisprudentie van de Afdeling dat er desondanks ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover eiseres stelt dat de opvangsituatie in Frankrijk zal verslechteren vanwege de Olympische Spelen verwijst de minister terecht naar een uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2024, waaruit volgt dat de nieuwsberichten over de opvangsituatie tijdens de Olympische Spelen niet maken dat ten aanzien van Frankrijk niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij in een situatie terecht zal komen als beschreven in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Een voornemen is nog niet een op rechtsgevolg gericht besluit, en na het voornemen is eiseres nog in de gelegenheid gesteld haar zienswijze in te dienen. Dit heeft zij ook gedaan op 22 april 2024. Na het voornemen hebben zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan. Doordat de beschikking uitgebreider en deugdelijker is gemotiveerd dan het voornemen kan der niet worden geoordeeld dat er onzorgvuldig zou zijn gehandeld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit staat in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat kan altijd een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen, ook als die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de criteria van de Dublinverordening. De lidstaat kan dit doen om familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden. De voorwaarden zijn dat in eerste aanleg nog geen definitieve beslissing mag zijn genomen en de betrokkenen moeten hiermee schriftelijk instemmen. Dit is bepaald in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de staatssecretaris niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag naar zich toe had moeten trekken op grond van artikel 17 Dublinverordening, omdat ze kwetsbaar is als alleenstaande, lesbische vrouw. Ze verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2024 [3] . Ook wenst eiseres samen te wonen en te trouwen met haar partner in Nederland.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende aangetoond dat tegen de door eiseres genoemde uitspraak hoger beroep is ingesteld, en dat er bovendien geen sprake is van gelijke gevallen, omdat, in tegenstelling tot de feiten in de andere zaak, eiseres niet zwanger en derhalve niet als zodanig bijzonder kwetsbaar is. Het feit dat eiseres lesbisch is en in Frankrijk zonder haar partner is, heeft de minister in dit verband ook niet als bijzondere individuele omstandigheid hoeven aanmerken, waarbij ter ondersteuning van dit oordeel kan worden gewezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 december 2023 [4] . Ook de wens van eiseres om met haar partner in Nederland te zijn en te trouwen, heeft de minister in dit verband niet als individuele bijzondere omstandigheden hoeven aanmerken. Daarbij heeft de minister terecht betrokken dat de lange duur van de gestelde relatie niet voldoende is aangetoond. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankrijk. De minister heeft gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013