ECLI:NL:RBDHA:2024:14697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.34239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

Op 9 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 2 mei 2024. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank had eerder al de rechtmatigheid van de maatregel getoetst in verschillende uitspraken, waarbij de laatste uitspraak op 23 juli 2024 was gedaan. Eiser had geen reactie gegeven op de voortgangsrapportage die door de minister was overgelegd, en de rechtbank besloot het vooronderzoek op 6 september 2024 te sluiten zonder de zaak op zitting te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het onderzoek te heropenen, omdat eiser voldoende tijd had gekregen om te reageren op de voortgangsrapportage. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 2 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 mei 2024. [2] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 24 juni 2024. [3] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 23 juli 2024. [4]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 september 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de
maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij
betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de
maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 23 juli 2024 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van sluiten van dat onderzoek, op 16 juli 2024, rechtmatig is.
Had de rechtbank het onderzoek moeten heropenen?
3. Eiser heeft na sluiting van het onderzoek verzocht om heropening van het onderzoek. Hierbij voert eiser aan dat de minister op 4 september 2024 stukken in het dossier heeft geplaatst en de rechtbank heeft eiser twee werkdagen gegeven om hierop te reageren. Eiser had dus tot en met 6 september 2024 de mogelijkheid voor het indienen een reactie. Daarnaast voert eiser aan dat de minister drie werkdagen krijgt voor het geven van inlichtingen terwijl eiser maar twee werkdagen krijgt. Ook geven de verschillende zittingsplaatsen afwijkende termijnen. Dit is volgens eiser willekeur en daarmee in strijd met het Unierecht.
3.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Hierbij wijst de rechtbank op het volgende. In de procedure tegen het voortduren van de bewaring heeft de minister drie werkdagen om inlichtingen te geven over de voortgang van de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. In artikel 8.5, eerste lid, van het Procesreglement Bestuursrecht [5] is opgenomen dat met deze inlichtingen wordt bedoeld de voortgangsrapportage. In het tweede lid van artikel 8.5 van het Procesreglement Bestuursrecht is opgenomen dat de vreemdeling na ontvangst van de bedoelde inlichtingen twee werkdagen heeft om hierop te reageren. In dit geval heeft de minister op 2 september 2024 de voortgangsrapportage overgelegd. Eiser had dus tot en met 4 september 2024 om een reactie te geven op de voortgangsrapportage. Nu de rechtbank het onderzoek op 6 september 2024 heeft gesloten, is aan eiser voldoende tijd geboden om te reageren op de voortgangsrapportage. Dat sprake is van een inbreuk op het recht op verdediging volgt de rechtbank dan ook niet. Dat andere zittingsplaatsen andere termijnen zouden hanteren heeft eiser niet onderbouwd, zodat de rechtbank niet zal ingaan op het betoog van eiser dat hierdoor sprake zou zijn van (verboden) willekeur.
Is het voortduren van de maatregel onrechtmatig?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft gereageerd op de voortgangsrapportage. Wel heeft eiser in het beroepschrift aangevoerd dat de voortduring van de bewaring in strijd is met het recht. Nu de onderbouwing van deze grond ontbreekt ziet de rechtbank geen reden om het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. De rechtbank ziet in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7531.
3.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 24 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9861.
4.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12196.
5.Staatscourant 2023, 32442.
6.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS, 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.