ECLI:NL:RBDHA:2024:12196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2024 en is eerder getoetst in eerdere uitspraken van 17 mei en 24 juni 2024. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel rechtmatig is, waarbij de argumenten van eiser worden gewogen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het Openbaar Ministerie (OM) heeft ingestemd met de uitzetting van eiser, wat betekent dat er zicht op uitzetting is. De verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 in de eerdere uitspraak is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel, en de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht is om de rappels van de aanvraag voor een laissez-passer te overleggen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2024.
2. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 mei 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 24 juni 2024. [2]
3. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
7. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
7.1.
Uit de uitspraak van 24 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 19 juni 2024) rechtmatig is.
Is toestemming van het Openbaar ministerie (OM) voor uitzetting vereist?
8. Volgens eiser is de maatregel van bewaring onrechtmatig, omdat niet duidelijk is of het OM instemt met de voorgenomen uitzetting van eiser.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op de zitting een stuk overgelegd waaruit blijkt dat het OM op 3 mei 2024 heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de uitzetting van eiser. Daarmee staat vast dat het OM heeft ingestemd met de uitzetting, zodat zicht op uitzetting niet ontbreekt.
Verwijzing naar artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
9. Volgens eiser is de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig omdat de rechtbank in de uitspraak van 17 mei 2024 de verwijzing naar de artikelen 5.1b, eerste, derde en vierde lid van het Vb 2000 heeft genoemd, terwijl deze artikelen niet in het besluit waarbij de maatregel is opgelegd worden vermeld. Dit “inlezen” door de rechtbank is volgens eiser verboden. Eiser acht dit, zo heeft hij op de zitting bevestigd, in strijd met het legaliteitsbeginsel.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat eiser geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2024, waardoor deze uitspraak rechtens onaantastbaar is geworden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1528) en 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt bovendien dat de minister in de maatregel van bewaring kan volstaan met het aankruisen van de tegengeworpen wettelijke vereisten. Als in de maatregel van bewaring zelf geen artikelen zijn genoemd uit het Vb 2000, maar wel de wettelijke grondslag uit artikel 59 van de Vw 2000 en de wettelijke vereisten zijn genoemd, voldoet het besluit voldoet aan het Mahdi-arrest. [4] Dat is hier het geval. Van strijd met het legaliteitsbeginsel is geen sprake.
Is het terugkeerbesluit (TKB) op toereikende wijze bekendgemaakt?
10. Eiser betwist dat er sprake is van een rechtsgeldig terugkeerbesluit (TKB). Een dergelijk besluit is door de minister in deze procedure niet overgelegd, zodat eiser niet kan controleren of dit besluit daadwerkelijk is genomen en, als dit wel het geval is, of het aan alle vereiste voorwaarden voldoet. De enkele mededeling van de minister dat het TKB is gepubliceerd in de Staatscourant biedt volgens hem onvoldoende waarborgen dat het eiser ook heeft bereikt.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op de zitting het TKB van 18 december 2023 overgelegd en eisers gemachtigde heeft hier op de zitting kennis van genomen. Volgens eisers gemachtigde voldoet het TKB aan de voorwaarden, maar eiser blijft bij zijn standpunt dat publicatie in de Staatscourant ontoereikend is.
Naar het oordeel van de rechtbank berust deze beroepsgrond op een verkeerde lezing van de voortgangsrapportage (M120) van 7 juli 2024. Daaruit volgt immers dat het terugkeerbesluit op 18 december 2024 is verstrekt en dat de ‘ongewenstverklaring’ is gepubliceerd in de Staatscourant. De rechtbank overweegt dat het TKB onderdeel is van een meeromvattend besluit van 18 december 2023, waarin hem tevens een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Op grond van artikel 66a, vijfde lid, van de Vw 2000, wordt, als de bekendmaking, waarbij het inreisverbod is uitgevaardigd geschiedt door toezending, van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het terugkeerbesluit, als onderdeel van de meeromvattende beschikking van 18 december 2023 niet slechts is gepubliceerd in de Staatscourant. Eiser heeft in de eerdere procedures over de bewaringsmaatregel en ook in de nu voorliggende procedure niet betwist dat het terugkeerbesluit voorafgaand aan de maatregel van bewaring van 2 mei 2024 aan hem is toegezonden.
In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
Moet de minister bewijzen van de rappels van de aanvraag voor een laissez passer overleggen?
11. Eiser stelt dat de minister in de voortgangsrapportage weliswaar vermeldt dat Algerijnse autoriteiten schriftelijk zijn gerappelleerd met betrekking tot de voor eiser aangevraagde laissez-passer, maar eiser acht deze enkele mededeling onvoldoende, omdat de minister niet de onderliggende bewijzen voor deze rappels heeft overgelegd.
11.1.
Deze grond slaagt niet. Anders dan eiser acht de rechtbank de mededeling dat er schriftelijk is gerappelleerd toereikend. De minister heeft op de zitting toegelicht dat ambtenaren hebben verklaard dat er schriftelijk is gerappelleerd en dat er geen aanleiding bestaat om hieraan te twijfelen. De rechtbank is het hiermee eens. Het rappelleren betreft een feitelijke handeling en de rechtbank ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat deze hebben plaatsgevonden. Het opvragen van de onderliggende bewijzen van de rappels zou slechts iets toevoegen als er twijfel is of er daadwerkelijk is gerappelleerd. Deze twijfel is er niet en ook eiser heeft niets aangedragen om deze twijfel te kunnen doen ontstaan.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?12. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6469.
2.Rb Den Haag (zp Arnhem) 24 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9861.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Uitspraken van 13 mei 2019 en 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2019:1528 en ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.