4.4Tot slot voert eiser in beroep aan dat hij vanwege verwestering tot een specifieke groep als bedoeld in artikel 10 van de Kri behoort. Eiser verwijst in dit kader naar prejudiciële vragendie gesteld zijn door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. Dat verweerder niet nader getoetst heeft of sprake is van verwestering, omdat daar geen aanwijzingen toe waren in het gehoor en omdat de prejudiciële vragen nog niet beantwoord waren, kan eiser niet volgen. Verweerder is namelijk gehouden om zich aan het geldende toetsingskader te houden en uit het gehoor volgt dat eiser in Nederland omgang heeft met christenen en zijn familieleden die volledig verwesterd zijn. Verweerder diende op dit punt dan ook verder door te vragen in het gehoor.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het asielrelaas van eiser geen aanleiding hoeven zien om de gestelde problemen vanwege de betrokkenheid van eisers oom bij Al Shabaab als zelfstandig relevant element van het asielrelaas aan te merken. Redengevend daarvoor in de eerste plaats is dat eiser in de gehoren verklaard heeft dat hij persoonlijk nooit problemen heeft gehad met Al Shabaab, maar dat hij enkel vreest voor rekrutering door Al Shabaab vanwege de betrokkenheid van zijn oom. De rechtbank stelt in dit kader vast dat uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de betrokkenheid van de oom bij Al Shabaab geloofwaardig heeft geacht en als relevant element heeft aangemerkt en de gestelde vrees voor rekrutering in de beoordeling van de zwaarwegendheid van dat element betrokken heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd erkend dat deze persoonlijke vrees in het kader van de zwaarwegendheid beoordeeld is. Nu niet in geschil is dat verweerder de persoonlijke vrees van eiser vanwege zijn oom inhoudelijk beoordeeld heeft en nu uit de gehoren bovendien niet van andere concrete problemen vanwege de oom, anders dan de vrees voor rekrutering, is gebleken, valt niet in te zien waarom de gestelde problemen vanwege de oom als afzonderlijk element aangemerkt hadden moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Persoonlijke vrees voor rekrutering
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor rekrutering voor Al Shabaab, al dan niet vanwege zijn oom. Verweerder heeft in die conclusie mogen betrekken dat eiser verklaard heeft dat hij nooit problemen heeft gehad met Al Shabaab. Ook betrokken mocht worden dat eiser geen persoonlijke oproep tot rekrutering heeft gekregen van zijn oom of anderszins feitelijk gedwongen is om voor Al Shabaab te gaan strijden. De stelling dat de oom vroeger enkele keren bij eisers gezin thuis heeft verkondigd dat eiser net als zijn neven gerekruteerd gaat worden mocht, mede gezien het lange tijdsverloop, onvoldoende geacht worden om een concrete en actuele vrees voor rekrutering aannemelijk te achten. Verweerder heeft daarbij aan eiser mogen tegenwerpen dat de gevreesde huidige betrokkenheid van de oom bij Al Shabaab en eisers vrees dat hem hetzelfde gaat overkomen als zijn neven enkel gebaseerd zijn op niet nader concreet gemaakte vermoedens. Dat verweerder erkent dat Al Shabaab op niet eenduidige wijze rekruteert en dat rekrutering ook in Mogadishu kan plaatsvinden ziet op een algemeen risico op rekrutering. Met dat gegeven is echter nog niet aannemelijk gemaakt dat eiser persoonlijk heeft te vrezen voor rekrutering voor Al Shabaab, nu niet van concrete en actuele negatieve belangstelling van Al Shabaab of zijn oom voor eiser is gebleken. Ook de stelling dat de familieleden van eiser asiel in Nederland hebben gekregen vanwege vrees voor Al Shabaab betekent niet dat daarmee ook aannemelijk is dat eiser zelf momenteel voor Al Shabaab te vrezen heeft. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is de pleegmoeder van eiser persoonlijk lastiggevallen door Al Shabaab tijdens haar werk op de markt, zodat haar situatie niet vergelijkbaar is met die van eiser. Andere familieleden hebben vervolgens op grond van gezinshereniging een verblijfsvergunning verkregen. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitzonderlijke situatie artikel 15 aanhef en onder c Kri
8. Niet in geschil is dat in Mogadishu momenteel geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri, waarbij het geweldsniveau zo hoog is dat de enkele aanwezigheid van eiser daar al leidt tot een risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict.