In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiser die vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Somalië. De eiser, geboren in 1993, heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij slachtoffer is geweest van ernstige discriminatie en bedreigingen van Al-Shabaab. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, met de stelling dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 13 juli 2023 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Somalië geen sociaal netwerk heeft en dat hij als onwettig kind extra kwetsbaar is. Hij heeft ook gewezen op de risico's van discriminatie en de invloed van Al-Shabaab in zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
De rechtbank concludeert dat de combinatie van de discriminatie die eiser ondervindt als onwettig kind en het gebrek aan een sociaal netwerk niet voldoende is meegenomen in de besluitvorming van de staatssecretaris. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.