ECLI:NL:RBDHA:2024:14681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.26946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag op basis van seksuele gerichtheid en referentiekader

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft op 9 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag afgewezen op 25 juni 2024, met het argument dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Eiser heeft in eerdere aanvragen, waaronder een in 2013, aangegeven biseksueel te zijn, maar de minister heeft deze claims als niet geloofwaardig bestempeld.

De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, wat betreft zijn achtergrond en cultuur. De rechtbank stelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd hoe hij de seksuele gerichtheid van eiser heeft beoordeeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser, vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26946

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft op 9 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft in dit besluit ook het eerder opgelegde terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL24.26947. De gemachtigde van de minister heeft deelgenomen aan de zitting. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 21 oktober 2009 voor de eerste keer in Nederland asiel aangevraagd. Daarna heeft eiser op 21 januari 2011, 8 mei 2013, 4 december 2013,
29 juli 2015 en 25 april 2021 nogmaals asiel aangevraagd. De minister heeft de eerste vier aanvragen afgewezen. De minister heeft de vijfde aanvraag buiten behandeling gesteld. De minister heeft de zesde aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek.
4. Eiser heeft in zijn asielaanvraag van 4 december 2013 (de vierde asielaanvraag) vermeld dat hij biseksueel is. De minister heeft deze aanvraag afgewezen. In de uitspraak van 25 juli 2014 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiser ongegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft daarbij overwogen dat geen geloof kan worden gehecht aan eisers geaardheid, omdat eisers verklaringen daarover niet consistent zijn.
5. Eiser heeft op 9 november 2021 onderhavige (zevende) asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Daarnaast verwacht hij bij terugkeer naar Somalië problemen.
6. Het asielrelaas van eiser bevat, volgens de minister, de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Biseksuele gerichtheid.
De minister vindt het eerste relevante element geloofwaardig, maar het tweede relevante element niet. Volgens de minister heeft eiser vaag en oppervlakkig verklaard over hoe hij zijn seksuele geaardheid ziet. Bovendien heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd over zijn gevoelens voor vier jongens uit zijn omgeving, over hoe het voor hem was om zich aangetrokken te voelen tot jongens terwijl dit in Somalië taboe is en over de vraag of hij zijn seksuele geaardheid in Somalië zou willen uiten. Verder leidt volgens de minister eisers gestelde westerse leefstijl niet tot vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade, omdat deze leefstijl niet voortkomt uit een religieuze of politieke overtuiging. Van eiser kan worden verlangd dat hij zich aanpast aan de gebruiken in zijn land van herkomst.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader?
9. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte niet op kenbare wijze rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Het feit dat eiser vaag en oppervlakkig zou hebben verklaard, heeft ook te maken met eisers achtergrond en de cultuur waaruit hij afkomstig is. Een biseksuele geaardheid is volgens eiser gemakkelijker te verbloemen dan een homoseksuele geaardheid, omdat eiser niet hoeft te faken dat hij zich (ook) tot vrouwen aangetrokken voelt
.
10. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat niet nader wordt geschetst met welke aspecten van het referentiekader meer rekening had moeten worden gehouden en op welke gebieden van de besluitvorming op dit punt te kort schiet. Op de zitting heeft de minister daarbij nog verwezen naar het advies van Medifirst. De minister stelt dat daaruit niet is gebleken dat er sprake is van beperkingen op het gebied van horen, behalve vermoeidheid van eiser. De minister stelt dat daarmee rekening is gehouden door extra pauzes in te lassen.
11. Uit artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit het vierde lid, aanhef en onder c, van dit artikel volgt verder dat de minister in zijn beoordeling rekening moet houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser, waartoe factoren behoren als eisers achtergrond, geslacht en leeftijd.
12. De minister beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Tijdens het gehoor en de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers gestelde seksuele gerichtheid, moet rekening worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. Het gaat daarbij in het bijzonder om de persoonlijkheid en de achtergrond van de vreemdeling. Dit volgt ook uit uitspraken van de Afdeling, [2] waarin staat dat de minister in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, de achtergrond en de leeftijd van de vreemdeling. [3]
13. Eisers beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende dan wel onvoldoende kenbaar rekening gehouden met eisers referentiekader.
14. Het feit dat, zoals de minister op de zitting heeft toegelicht, ten tijde van de gehoren rekening is gehouden met de vermoeidheid van eiser maakt niet dat het de minister voldoende en kenbaar rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Hoewel het inlassen van extra pauzes in verband met de vermoeidheid van eiser naar het oordeel van de rechtbank blijk geeft van zorgvuldig handelen tijdens het gehoor en het aanvullend gehoor, blijkt daaruit niet dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser bij de volledige besluitvorming, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling in het besluit.
15. Uit zowel het besluit als het daarin ingelaste voornemen, blijkt immers niet dat de minister kenbaar het referentiekader heeft betrokken. Het referentiekader van eiser wordt niet nadrukkelijk benoemd en evenmin blijkt uit het bestreden besluit of en op welke manier rekening is gehouden dit referentiekader in het kader van de weging van eisers antwoorden.
De minister verwijst slechts naar passages uit de gehoorrapporten, waaruit blijkt dat hij voldoende zorgvuldig het nader gehoor heeft afgenomen zoals hiervoor uiteengezet. Die passages zien echter op feitelijkheden en daaruit blijkt niet zozeer hoe de minister rekening heeft gehouden met het referentiekader van de vreemdeling.
16. De enkele stelling dat eiser zelf in zijn gronden van beroep onvoldoende inzichtelijk zou hebben gemaakt waar de minister dan meer rekening mee had moeten houden volgt de rechtbank niet. Eiser beroept zich in de gronden van beroep nadrukkelijk op het feit dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader en verwijst daarbij naar zowel zijn achtergrond als zijn cultuur. Daarbij is het aan de minister om concreet en kenbaar te maken op welke wijze het referentiekader van eiser is betrokken in de besluitvorming [4] , terwijl uit de besluitvorming in het geheel niet blijkt dat de minister rekening heeft gehouden heeft gehouden met het referentiekader van eiser.
17. Het besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het op de weg van de minister ligt om nogmaals een inhoudelijke beoordeling van eisers asielaanvraag te verrichten. De rechtbank zal de minister dan ook opdragen een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
19. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1,0).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 juni 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB13/31508
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2023:1622 en de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2073.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2023:1622.