ECLI:NL:RBDHA:2024:1467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40312 en NL23.40313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin hij betoogt dat de opvang in Frankrijk niet voldoet aan de vereisten van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Hij verwijst naar tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem, en vreest voor schendingen van zijn rechten bij een mogelijke uitzetting naar Frankrijk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Frankrijk zodanig is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van Europese verplichtingen door andere lidstaten. Eiser heeft geen actuele informatie over de opvang in Frankrijk overgelegd die zijn stellingen onderbouwt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40312 en NL23.40313
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 1 januari 1994. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen door geen onderzoek te doen naar de opvang in Frankrijk. In Frankrijk zou sprake zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen en asielprocedure. Eiser vreest voor schendingen van verdragsverplichtingen en ernstige materiële deprivatie. Vluchtelingen hebben in Frankrijk vaak geen toegang tot geschikte opvang en leven op straat zonder noodzakelijke voorzieningen. Er kan daarom niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een nieuwsbericht [2] waaruit blijkt dat Frankrijk nog nooit zoveel asielzoekers heeft moeten verwerken. Eiser loopt bij uitzetting een reële kans op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [3] en artikel 3 van het EVRM [4] . Uit het AIDA rapport 2022 blijkt dat, ondanks de inspanningen van de Franse autoriteiten, een groot deel van de asielzoekers geen plek zouden hebben en dat Dublinclaimanten geen toegang tot opvang zouden hebben. Het politieke draagvlak voor opname van asielzoekers wordt volgens eiser in Frankrijk steeds kleiner. Het land is meermaals getroffen door jihadistisch terrorisme en de migratieproblematiek zou vaak leiden tot spanningen en fysieke confrontaties [5] . Vanwege de dingen die eiser al mee heeft gemaakt wil hij niet nogmaals in deze situatie terechtkomen. Eiser verzoekt de Nederlandse autoriteiten om het asielverzoek aan zich te trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Verweerder heeft zicht terecht op het standpunt mogen stellen dat uit vaste rechtspraak voor Frankrijk van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit mag gaan. [6] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Het AIDA-rapport uit 2022 schetst geen wezenlijk ander beeld over de situatie in de Franse opvang dan naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 9 oktober 2023 [7] geoordeeld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt mogen stellen dat eiser geen landeninformatie heeft overlegd die betrekking heeft op de actuele situatie in 2023. Niet blijkt dat er geheel geen opvang aanwezig is in Frankrijk. De aangevoerde omstandigheden zijn niet voldoende om de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid te halen.
5.2
Ten aanzien van de stelling dat er nader onderzoek gedaan dient te worden door verweerder, wordt overwogen dat er nog altijd sprake moet zijn van concrete aanwijzingen, dan wel indicaties, dat de situatie in de ontvangende lidstaat voor een dergelijk onderzoek aanleiding geeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het risico loopt op de problemen die hij noemt. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd om het verzoek van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen, in de opvang of anderszins, heeft eiser de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten van Frankrijk. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid er voor eiser niet is.
6. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd en is zorgvuldig ingegaan op wat eiser naar voren heeft gebracht niet. Verweerder heeft terecht geen toepassing gegeven aan de soevereiniteitsclausule. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Frankrijk.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Nieuwsbericht uit de Franse krant ‘Le Figaro’ van 25 januari 2023, de cijfers uit het nieuwbericht zijn afkomstig van het bureau ‘Eurostat’ van de Europese Unie.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
5."Ce n'était plus tenable" : le maire d'un village breton abandonne un projet d'accueil de réfugiés -
6.Zie ABRvS 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715 en ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.