Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser stelt dat de maatregel onrechtmatig is, omdat het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet is nageleefd. Zijn gemachtigde heeft eiser moeten uitleggen dat hij de maatregel van bewaring heeft gezien en wat daar in stond. Eiser was op het politiebureau in Haarlem in de veronderstelling dat hij weg mocht.
3. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 november 20231 en 14 december 20232 en overweegt dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb heeft voldaan nu niet is gesteld of gebleken dat bij de uitreiking van de maatregel een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en
waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring, aan eiser is verstrekt.
4. Dit leidt echter niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb maakt een inbewaringstelling namelijk eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit verband merkt de rechtbank op dat verweerder eiser door middel van een volledig gemotiveerd schriftelijk besluit in bewaring heeft gesteld. In die maatregel van bewaring staan de redenen voor de bewaring vermeld. Bij het uitreiken van de maatregel is eiser wellicht niet schriftelijk in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen van de bewaring, maar dit betekent op zichzelf niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser, die blijkens het onlangs met hem gevoerde vertrekgesprek en de behandeling op zitting de Nederlandse taal mondeling in meer dan voldoende mate beheerst, gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft verweerder hem al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft verweerder ook een rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Niet in geschil is dat de rechtsbijstandverlener een afschrift van de maatregel heeft ontvangen. Eiser heeft met de rechtsbijstandverlener dus nogmaals de redenen van de bewaring kunnen bespreken en dit kunnen betrekken bij de beoordeling of hij rechtsmiddelen wilde aanwenden. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregelen. Ondanks dat verweerder mogelijk niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, van het Vb, is eiser wel in staat gesteld tegen de vrijheidsbeneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen en is niet gebleken dat hij door het ontbreken van de vertaling in zijn belangen is geschaad. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de staatssecretaris. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat eiser beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats bij zijn vriendin in [plaats] . Na uitreiking van een eerder terugkeerbesluit heeft hij daaraan voldaan door naar België te vertrekken.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
7. Verweerder heeft ter zitting de grond onder 4e laten vallen.
8. Eiser heeft de gronden 3c en 4c bestreden. Hij heeft onder meer gesteld dat hij Nederland heeft verlaten en naar België is vertrokken. Hij stelt daar wel vaker naar toe te gaan, maar daar kennelijk niet meer te zijn ingeschreven. Verder stelt hij dat hij iedere dag bij zijn vriendin is te vinden, zodat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
9. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat hem op 6 april 2017 een terugkeerbesluit is opgelegd. Uit een op 25 januari 2024 ingesteld onderzoek is gebleken dat hij in België geen rechtmatig verblijf heeft. Tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard geregeld naar Nederland te komen om zijn familie te bezoeken, maar verder in België te verblijven. Als hij in Nederland is, verblijft hij bij tante, oom of neven in [plaats] . Ten tijde van de inbewaringstelling verbleef hij bij de tante.
Op grond hiervan heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland ook daadwerkelijk en effectief heeft verlaten. Behalve het noemen van een adres heeft eiser geen nadere bijzonderheden verstrekt over zijn verblijf in België. En wijzen de verklaringen over het verblijf bij zijn familie in [plaats] ook niet op enige intentie van eiser om Nederland daadwerkelijk en effectief te hebben verlaten. Daarom heeft verweerder grond 3c naar het oordeel van de rechtbank aan de maatregel ten grondslag mogen leggen.
10. Verder overweegt de rechtbank dat eiser een gedragsaanwijzing heeft ontvangen, waarin hem is aangezegd dat hij zich gedurende de periode van 16 september 2023 tot 15 december 2023 niet mag begeven in de buurt van het adres van zijn vriendin of bij de school van haar dochter. Ook is hem verboden om in die periode contact te leggen met de vriendin. In een proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2023 is onder meer vermeld dat de vriendin helemaal klaar was met eiser en ook bang voor hem is.
In een mailbericht van 24 januari 2024 verklaart de vriendin van eiser dat zij sinds 22 mei 2022 een relatie hebben en samen met haar dochter en eiser een hecht gezin zijn geworden. De vriendin is hoogzwanger en is aangewezen op de hulp van eiser.
11. De rechtbank is echter van oordeel dat hierdoor niet kan worden gesproken van het beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats. Eiser heeft bij de inbewaringstelling immers verklaard dat hij wisselend bij familie in [plaats] verblijft, althans is uit zijn verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat hij een vast verblijfsadres heeft. Daarom heeft verweerder ook de grond onder 4c aan de maatregel ten grondslag mogen leggen.
11. De rechtbank is - ambtshalve toetsend- van oordeel dat verweerder bij grond 4f in de maatregel van bewaring onvoldoende heeft gemotiveerd dat het verrichten van arbeid in strijd met de Wav zou kunnen duiden op een risico op onttrekking, en daarom deze grond daarom niet aan de maatregel ten grondslag had mogen leggen. Dit leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de maatregel, nu verweerder overigens over voldoende gronden beschikt die de maatregel kunnen dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. De vriendin van eiser is hoogzwanger en eiser heeft zorgtaken voor die vriendin en zijn aankomend kind. Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd naar waar eiser is te bereiken.
14. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20153 en 10 april 20154 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20145.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen over grond 4c: uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd over waar hij in Nederland verbleef, hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat hij vaak bij zijn vriendin verbleef. Op de vraag “Waar verblijft u als u in Nederland bent?” heeft eiser geantwoord: “Dat varieert, soms bij mijn tante, soms bij mijn oom of bij neven”. Hieruit hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding te zien om nader door te vragen over de verblijfplaats van eiser. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de vriendin voor de nodige zorg volledig op eiser is aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Voor zover eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat hij al twee keer eerder in 2017 en 2019 in totaal vijf en twintig maanden in bewaring heeft gezeten, overweegt de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat een aanvraag om een laissez passer (lp) voor eiser op 25 januari 2024 is doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat eerdere inbewaringstellingen die niet tot een vertrek uit Nederland hebben geleid, op zichzelf niets zeggen over de mogelijkheden van een nieuwe lp-aanvraag. Er kan dus niet worden gesproken van een situatie waarin zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder mag daarom vooralsnog de uitkomst van de lopende aanvraag om een lp afwachten terwijl eiser zich in bewaring bevindt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Ook met inachtneming van de verdere ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.