ECLI:NL:RBDHA:2024:14385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.33166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 26 april 2024, is onderwerp van discussie omdat eiser verzoekt om schadevergoeding en stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank heeft eerder al uitspraken gedaan over deze maatregel, waaronder op 14 mei 2024 en 1 juli 2024, en heeft het vooronderzoek op 30 augustus 2024 gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 27 juni 2024. Eiser stelt dat er geen vooruitzicht is op verwijdering, omdat hij nog niet is gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank wijst deze beroepsgrond af, verwijzend naar eerdere oordelen.

Daarnaast voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, omdat er tussen 30 juli en 22 augustus 2024 geen uitzettingshandelingen zijn verricht. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de verschillende handelingen die zijn verricht na het sluiten van het onderzoek. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel en verklaart het beroep ongegrond, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 26 april 2024 en duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 14 mei 2024. [2] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 1 juli 2024. [3]
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 augustus 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [4]

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [5]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 27 juni 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat eiser nog niet in persoon is gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten en er ook nog geen presentatie gepland is. Er zijn daarnaast geen andere aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat aan eiser binnen redelijke termijn een laissez-passer zal worden verstrekt. De rappels zijn dan ook tevergeefs.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al eerder betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 1 juli 2024, overweging 7.1. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, omdat er tussen 30 juli 2024 en 22 augustus 2024 niet is gerappelleerd. Dit betekent dat er drie weken lang geen uitzettingshandelingen zijn verricht. Bovendien bevindt zich het verslag van het vertrekgesprek van 7 augustus 2024 niet in het dossier, zodat sprake is van een incompleet dossier.
4.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek op 27 juni 2024 nog meerdere handelingen heeft verricht ten behoeve van de uitzetting. Zo is er op 10 juli 2024, 30 juli 2024 en 22 augustus 2024 gerappelleerd en zijn er op 4 juli 2024 en 7 augustus 2024 vertrekgesprekken gevoerd. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Over het verslag van het vertrekgesprek van 7 augustus 2024 merkt de rechtbank op dat deze zich ten tijde van het sluiten van het vooronderzoek in het digitale dossier bevond. Van een incompleet dossier is dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7325.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10177.
4.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
5.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
6.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.