Overwegingen
1. Eiser heeft op 9 juli 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag niet inhoudelijk behandeld, maar een overdrachtsbesluit genomen, gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. In Eurodac is namelijk geregistreerd dat eiser op 28 september 2021 een asielverzoek heeft ingediend in Bulgarije. Op 10 augustus 2022 is op grond van deze registratie een claimakkoord met Bulgarije tot stand gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Bulgarije.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu er sprake is van fundamentele systeemfouten. Er vinden vanuit Bulgarije reeds geruime tijd en op grote schaal pushbacks plaats, zowel aan de buitengrenzen als binnen het grondgebied van Bulgarije. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het rapport van ECRE van 10 september 2021 en een tweetal uitspraken van andere zittingsplaatsen.Verder heeft eiser een document overgelegd, waaruit zou blijken dat hij in Bulgarije niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Op grond hiervan dient verweerder nader onderzoek te verrichten om te voorkomen dat eiser zonder de toegezegde behandeling van zijn asielaanvraag, uitgezet zal worden door de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft na het arrest van het Hof van 29 februari 2024 geen nadere beroepsgronden ingediend.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder op dit moment als het gaat over de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit ten aanzien van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. Het Hof heeft in haar jurisprudentie nader uitgelegd hoe beoordeeld moet worden of de overdracht op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening moet worden verboden. Gelet op de Hof-arresten over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwen en over indirect refoulement, lijkt de artikel 4 Handvest-beoordeling in Dublinprocedures een beperkte toets te behelzen. Het Hof heeft (onder meer) uitgelegd dat bij de 4 Handvest-risicotaxatie alleen de situatie waarin de verzoeker na overdracht zal geraken en alleen de situatie op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat hierbij betrokken dienen te worden en betrokken mogen worden. De vereiste minimale ernst van de schending van artikel 4 Handvest dient bovendien voort te vloeien uit de asielprocedure en/of de toegang tot en/of kwaliteit van de opvang, waarbij de “ondergrens” van deze vereiste ernst de -hoge- drempel is die het Hof heeft geduid in het Jawo-arrest.
De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14307). 7. Indien eiser aannemelijk maakt en/of indien de rechtbank ambtshalve tot het oordeel komt dat er een reëel en voorzienbaar risico bestaat dat eiser na overdracht aan Bulgarije geconfronteerd zal worden met systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang die resulteren in een 4 Handvest-schending die de zogenoemde Jawo-drempel haalt, zal de rechtbank de overdracht verbieden. De rechtbank overweegt dat dit risico in de onderhavige onvoldoende blijkt. De drempel om op grond van een dreigende artikel 4 Handvest-schending de overdracht te verbieden is hoog omdat het moet gaan om een reëel en voorzienbaar risico op een schending van dit grondrecht en de beperkte toets die hiervan in de Dublinprocedure plaatsvindt.
8. Eiser kan zijn standpunt om na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie op het grondgebied van Bulgarije te geraken onderbouwen met zijn eigen verklaringen en met algemene informatie.
9.` De verklaringen van eiser die betrekking hebben op zijn eerdere ervaringen in Bulgarije zijn dus alleen relevant voor zover hieruit indicaties blijken dat eiser na overdracht in een artikel 4 Handvest-situatie zal geraken. Dit is onvoldoende het geval. Eiser wordt overgedragen als Dublinclaimant en heeft vanwege de asielprocedure recht op opvang. Voor zover eiser aanvankelijk in Bulgarije geen asielverzoek had ingediend, had hij dit recht op opvang niet. De rechtbank overweegt dat ook de detentieomstandigheden voor derdelanders zonder rechtmatig verblijf in overeenstemming moeten zijn met het Unierecht. Voor zover de verklaringen van eiser echter hierop betrekking hebben, is dit onvoldoende onderbouwing van zijn verzoek om de overdracht te verbieden omdat eiser na overdracht als asielzoeker in een andere opvangvoorzieningen moet worden opgevangen. Dit geldt ook voor de verklaringen van eiser over de wijze waarop hij is behandeld en mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten. Hieruit blijkt onvoldoende aanwijzing dat na overdracht dit wederom zal geschieden. De rechtbank begrijpt de vrees van eiser, maar gelet op het strikte juridische kader, is die subjectieve vrees van eiser onvoldoende om de overdracht te verbieden.
10. Eiser heeft ook met algemene informatie over de situatie voor Dublinclaimanten in Bulgarije niet weten te onderbouwen dat er een reëel en voorzienbaar risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije geconfronteerd zal worden met systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang die resulteren in een 4 Handvest-schending die de Jawo-drempel haalt. De informatie waar eiser naar verwijst is gedateerd. De rechtbank verricht evenwel ook ambtshalve en op tegenspraak een beoordeling van het risico op een 4 Handvest-schending en dit aanvullende ambtshalve onderzoek is een actueel onderzoek gebaseerd op feiten en omstandigheden die tot het sluiten van het onderzoek bekend zijn bij de rechtbank en zo nodig besproken worden met partijen. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 8 van de hiervoor genoemde uitspraak van deze zittingsplaats van 6 september 2024 heeft overwogen, is de actuele algemene informatie over Bulgarije onvoldoende aanleiding om de overdracht te verbieden in verband met een reëel en voorzienbaar risico dat eiser na overdracht aan Bulgarije in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zou geraken.
11. De rechtbank overweegt verder dat uit het doel en systematiek van de Dublinverordening volgt dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van een derdelander. Eiser heeft een document overgelegd om zijn stelling dat zijn asielaanvraag in Bulgarije reeds inhoudelijk is behandeld en is afgewezen te staven. De rechtbank begrijpt dat eiser geen herhaalde aanvraag door de Bulgaarse autoriteiten wil laten behandelen omdat de kans dat deze aanvraag wel wordt ingewilligd zeer summier zal zijn. De rechtbank overweegt echter dat niet vastgesteld kan worden dat in Bulgarije sprake is van zogenoemde “systeemfouten” in de asielprocedure en/of opvang voor asielzoekers. Dat betekent dat Bulgarije nog steeds verantwoordelijk is voor het onderzoeken van de beschermingsbehoefte van eiser. De rechtbank heeft dit besproken ter zitting en daarbij ook uitgelegd dat indien na een afwijzing van een asielaanvraag een andere lidstaat verantwoordelijk zou worden voor dezelfde asielaanvraag, dit een praktijk zou meebrengen dat in elke lidstaat een asielvergunning zou kunnen worden gevraagd. De Dublinverordening voorziet in criteria welke lidstaat verantwoordelijk is en hierin is niet vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling verschuift na een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag die niet tot een inwilliging leidt. Zoals het Hof het Unierecht heeft uitgelegd mag de rechtbank voorts bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit niet betrekken of de verantwoordelijke lidstaat een deugdelijke beoordeling van het refoulementrisico zal maken. Voor zover eiser vreest dat Bulgarije hem zal uitzetten naar Turkije omdat uit de afwijzing van zijn eerdere aanvraag blijkt dat Bulgarije Turkije als veilig derde land aanmerkt, laat de rechtbank dit buiten beschouwing bij de beoordeling van het onderhavige beroep tegen het overdrachtsbesluit. Indien de herhaalde aanvraag van eiser in Bulgarije zal worden afgewezen, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden. Uit algemene informatie blijkt niet dat de toegang tot de rechter in Bulgarije niet is gewaarborgd of dat de Bulgaarse rechter niet onpartijdig en/of onafhankelijk is. Het is niet aan de rechter van de ene lidstaat om de uitspraak van de rechter uit een andere lidstaat inhoudelijk te beoordelen en zo als hogere beroepsinstantie te fungeren. Indien eiser na de mogelijke afwijzing van zijn herhaalde aanvraag en na uitputting van de rechtsmiddelen vreest dat uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM, kan hij een klacht indienen bij het EHRM. Eiser heeft tegen de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag in Bulgarije geen rechtsmiddel aangewend. De rechtbank heeft geen indicatie dat eiser in Bulgarije geen toegang zal hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte om een schending van zijn grondrechten te voorkomen. De eerdere asielprocedure van eiser staat daarom niet in de weg aan de overdracht aan Bulgarije.
12. De rechtbank zal de overdracht, tenminste tijdelijk, ook verbieden als de enkele overdracht op zichzelf vanwege de medische gevolgen voor de Dublinclaimant in de weg staat aan de effectuering van een overdrachtsbesluit. Het Hof heeft in het arrest C.K (arrest van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127) het toetsingskader uiteen gezet om te beoordelen of de enkele overdracht aan een andere lidstaat resulteert in een schending van artikel 4 Handvest. De rechtbank is verplicht om zo nodig ambtshalve te waarborgen dat de artikel 4 van het Handvest ten volle wordt geëerbiedigd en dat betekent onder omstandigheden dat de rechtbank ook moet onderzoeken of medische problemen (tijdelijk) aan overdracht in de weg staan. Eiser heeft in het aanmeldgehoor dat op 22 juli 2022 heeft plaatsgevonden, niet verklaard dat hij medische problemen heeft. De rechtbank stelt in dit verband echter vast dat dit ook niet aan eiser is gevraagd. Aan eiser is alleen gevraagd of hij lichamelijk en geestelijk in staat was om op dat moment gehoord te worden. Dat is een andere vraag dan de vraag of hij medische of psychische klachten heeft. De rechtbank constateert echter dat in de zienswijze en beroepsgronden geen medische informatie is overgelegd en dit ook niet bij de zittingen uit eigen beweging door of namens eiser naar voren is gebracht. Op vragen van de rechtbank heeft eiser verklaard reeds langdurig psychische problemen te hebben en op verdere vragen van de rechtbank heeft eiser verklaard in Nederland zowel op regelmatige basis gesprekken met een psycholoog te voeren als ook medicatie te gebruiken. Eiser heeft desgevraagd aanvullend verklaard dat dit te maken heeft met gebeurtenissen uit een verder verleden en dat hij medicatie gebruikt om herinneringen te onderdrukken. Eiser heeft verklaard dat hij niet in staat is om te praten over deze traumatiserende gebeurtenissen. De rechtbank heeft zich er van vergewist of deze gebeurtenissen verband houden met de periode dat eiser in Bulgarije heeft verbleven en dat blijkt niet uit de verklaringen van eiser. Eiser heeft wel verklaard dat hij reeds een aantal jaren gescheiden is van zijn vrouw en kinderen die in Turkije zijn in afwachting van een mogelijke verblijfsvergunning van eiser. De rechtbank overweegt dat de medische problemen waarover eiser ter zitting verklaringen heeft afgelegd niet wijzen op gevolgen voor zijn medische en psychische conditie door een mogelijke overdracht aan Bulgarije. De rechtbank begrijpt uit de hetgeen eiser naar voren heeft gebracht dat de traumatische ervaringen waarvoor eiser thans kennelijk wordt behandeld zijn ondergaan voorafgaand aan de komst naar Europa. De rechtbank beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat in Bulgarije geen zorg voor eiser beschikbaar is om de in Nederland gestarte behandeling met medicatie en middels gesprekken voort te kunnen zetten. De rechtbank begrijpt dat het langdurig gescheiden zijn van zijn gezin in combinatie met de onzekerheid over de verblijfsaanvaarding invloed heeft op het welbevinden van eiser. Deze moeilijke situatie van eiser is echter niet te kwalificeren als een overdrachtsbeletsel. Gelet hierop zal de rechtbank in deze procedure niet uit eigen beweging medische informatie laten overleggen om die door verweerder te laten betrekken bij zijn beslissing en om die bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit te betrekken.
13. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij vindt dat verweerder gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en de beslissing om dat niet te doen niet goed genoeg heeft gemotiveerd.
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen in het geval het claimakkoord mag worden geëffectueerd een zogenoemde discretionaire bevoegdheid is. Verweerder dient in dit kader te beoordelen of de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Dit is een andere beoordeling dan de vraag of sprake is van systeemfouten in de opvang en/of procedure waarmee eiser na overdracht mogelijk geconfronteerd wordt. Eiser kan aan zijn verzoek aan verweerder om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen alle feiten en omstandigheden ten grondslag leggen, ook indien hij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag legt aan de beroepsgrond dat de overdracht moet worden verboden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:10838). Of verweerder de asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen ondanks dat hij daartoe niet verplicht is, dient verweerder te beslissen op grond van zijn beleid. Verweerder voert het beleid dat hij zeer terughoudend gebruik maakt van de mogelijkheid om asielaanvragen inhoudelijk te behandelen terwijl hij bevoegd is om de betreffende asielzoeker over te dragen aan een andere lidstaat die verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze inhoudelijke behandeling. Deze beleidskeuze is niet onverenigbaar met de bewoordingen en ratio van de Dublinverordening. Verweerder is dus bevoegd om dit beleid te voeren.
Verweerder dient steeds -zowel in zijn voornemen als in zijn besluit- uitdrukkelijk te benoemen welke feiten en omstandigheden -die zien op de betrokken vreemdeling- hij heeft betrokken bij zijn beslissing om geen toepassing te geven aan de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder dient er bovendien blijk van te geven dat hij al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder in dit geval de verklaringen die eiser heeft afgelegd voldoende kenbaar en voldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en goed heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiser niet tot het aanwenden van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser te behandelen leidt. Verweerder heeft de omstandigheden die zijn aangedragen voordat hij het overdrachtsbesluit heeft genomen betrokken bij zijn beoordeling en de rechtbank acht deze beoordeling niet onredelijk. Verweerder hoeft ook geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid omdat de asielaanvraag van eiser in Bulgarije is afgewezen. Indien de rechtbank dit beleid en standpunt van verweerder namelijk onredelijk zou vinden, zou dit meebrengen dat verweerder toch steeds verantwoordelijk zou worden voor de behandeling van aanvragen van verzoekers die door een andere lidstaat reeds zijn afgewezen na een inhoudelijke behandeling. Verweerder hoeft op grond van zijn beleid dus ook niet over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser.
15. De rechtbank zal gelet op het bovenstaande de overdracht van eiser aan Bulgarije niet verbieden. Verweerder hoeft ook geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag desondanks inhoudelijk te beoordelen. Het besluit is zorgvuldig voorbereid en voldoende goed gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Verweerder is dus bevoegd om eiser aan Bulgarije over te dragen.
16. Omdat het beroep ongegrond is, spreekt de rechtbank geen proceskostenveroordeling uit.