ECLI:NL:RBDHA:2022:8348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.12598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.I. Terborg - Wijnaldum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheden van Bulgarije in het licht van pushbacks

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juli 2022, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd vanwege systematische pushbacks van asielzoekers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout in de asielprocedure vormen, wat betekent dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed.

De rechtbank concludeert dat de informatie over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije onvoldoende is en dat de staatssecretaris niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die de systematische aard van de pushbacks in Bulgarije onderbouwen. De rechtbank stelt dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten niet voor risico van eiser kan komen, gezien de ernst van de tekortkomingen in de asielprocedure in Bulgarije. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de situatie van asielzoekers in Bulgarije grondig te onderzoeken voordat hij een besluit neemt over de overdracht van Dublinclaimanten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12598

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R Radema).

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.12599, op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan. Bulgarije heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Bulgarije vaststaat.
De gronden van beroep
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgegaan. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 23 februari 2022, update 2021, over Bulgarije, waaruit volgt dat pushbacks nog steeds plaatsvinden. Uit het rapport volgt dat er 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 individuen zijn betrokken. Ook heeft eiser verwezen naar een rapport van de ECRE van 10 september 2021, dat vermeldt: “Bulgaria continues to carry out systematic pushbacks of migrants at its borders.” Uit dit rapport blijkt ook dat het Bulgaarse Helsinki Comité meldt dat 1.064 indirecte pushbacks, dus aan de buitengrens van Bulgarije, als ook 323 directe pushbacks, dus van binnen het grondgebied heeft vastgelegd, van in totaal 13.363 personen. Dit is gemeten in de eerste acht maanden van 2021. Wat een stijging zou inhouden van het aantal pushbacks ten opzichte van 2020 toen dat 15.173 personen overkwam. Daarnaast verwijst eiser naar de “Veelgestelde Vragen Bulgarije Dublinterugkeerders & statushouders 2021” van VluchtelingenWerk Nederland, van 23 juli 2021 en de “Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Bulgarije” van 15 juli 2022. Hierin wordt verwezen naar verschillende documenten die onderschrijven dat pushbacks systematisch plaatsvinden in Bulgarije, onder andere het “US Department of State: 2021 Country Report on Human Rights” van 12 april 2022 en het meest recente Amnesty-jaarrapport “The State of the World's Human Rights; Bulgaria 2021” van 29 maart 2022. Hieruit volgt volgens eiser dat pushbacks in Bulgarije systematisch zijn en niet 'incidenteel'. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling [1] van 13 april 2022 [2] , waarin is geoordeeld dat systematische pushbacks reden waren om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan ten aanzien van Kroatië. Tot slot verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022 [3] waarin de rechtbank oordeelde dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eiser stelt zich, onder verwijzing van de bovengemelde bronnen en jurisprudentie, op het standpunt dat ook in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
Verder stelt eiser dat verweerder uitvoering dient te geven aan artikel 10 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat zijn gezin in Frankrijk in de asielprocedure zit en dat Frankrijk op grond van artikel 10 van de Dublinverordening ook verantwoordelijk is voor zijn aanvraag.
De beoordeling van de rechtbank
3. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of pushbacks een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022.
3.1.
Gelet op de rapporten die eiser naar voren heeft gebracht over de pushbacks in Bulgarije, moet worden geoordeeld dat op dit punt sprake is van een fundamentele systeemfout. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport (update 2020) dat er, zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 individuen, als ook 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport (update 2021) vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken.
3.2.
De rechtbank is, net als de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht in de uitspraak van 13 juni 2022, van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. Er zijn gelet op de aangehaalde informatie concrete aanknopingspunten dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Bulgarije ten aanzien van eiser aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen, onder rechtsoverweging 2, bevat aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Daarnaast laten de twee meest recente AIDA-rapporten over Bulgarije een stijging zien in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Van 11.770 personen in 2020 naar 44.988 personen in 2021. Gelet hierop en omdat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van eiser komen.
3.3.
Concluderend is de rechtbank, net als de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht in de uitspraak van 13 juni 2022, van oordeel dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. [4] Nu verweerder dit nader onderzoek niet heeft gedaan en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022 in rechte vast staat omdat verweerder hier, blijkens de verklaringen van de gemachtigde op zitting, geen hoger beroep tegen heeft ingesteld, ziet de rechtbank geen reden om in deze zaak anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt.
4. Voor zover eiser andere gronden naar voren heeft gebracht, behoeven die geen verdere bespreking.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voor het nemen van een nieuw besluit stelt de rechtbank een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg - Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voluit: Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
4.Voluit: Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden