ECLI:NL:RBDHA:2024:14323
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf behandeld. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend met als doel familiebezoek in Nederland. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken op 7 maart 2023, en deze afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 8 februari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de referente als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij na haar verblijf in Nederland het land weer zal verlaten. De rechtbank wijst erop dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de sociale en economische binding van de aanvrager met het land van herkomst. Eiseres heeft weliswaar een echtgenoot en kinderen in Turkije, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat deze bindingen zodanig zijn dat zij tijdig terug zal keren. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van haar economische situatie in Turkije, en dat de garantstelling van haar echtgenoot niet voldoende is om de twijfels van verweerder weg te nemen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken om geen visum te verstrekken in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verwijst ook naar relevante Europese regelgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling.