ECLI:NL:RBDHA:2024:14323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
8 september 2024
Zaaknummer
NL24.9043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf behandeld. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend met als doel familiebezoek in Nederland. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken op 7 maart 2023, en deze afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 8 februari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de referente als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij na haar verblijf in Nederland het land weer zal verlaten. De rechtbank wijst erop dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de sociale en economische binding van de aanvrager met het land van herkomst. Eiseres heeft weliswaar een echtgenoot en kinderen in Turkije, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat deze bindingen zodanig zijn dat zij tijdig terug zal keren. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van haar economische situatie in Turkije, en dat de garantstelling van haar echtgenoot niet voldoende is om de twijfels van verweerder weg te nemen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken om geen visum te verstrekken in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verwijst ook naar relevante Europese regelgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiseres gaat over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, met als doel onder meer familiebezoek bij [naam] (referente). Met het besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres, geboren op [geboortedatum 2] , woont in Turkije en heeft de Turkse nationaliteit. Zij heeft verweerder op 23 februari 2023 verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel onder meer familiebezoek aan referent, haar dochter, en haar schoonzoon in Nederland.
3.1.
Met het primaire besluit van 6 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii en b van de Visumcode [1] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft afgezien van het horen van referente.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
4. In het verweerschrift heeft verweerder de afwijzingsgrond opgenomen in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii van de Visumcode laten vervallen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf wel aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom alleen beoordelen of de afwijzingsgrond die gehandhaafd wordt het bestreden besluit kan dragen.
Sociale en economische binding
5. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een ruime beoordelingsmarge toe. [2]
5.2.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is nu er niet is ingegaan op de garantstelling van referente en de gevolgen van de niet nakoming daarvan. Ook de echtgenoot van eiseres staat garant voor alle kosten en de terugkeer van eiseres. Daar is evenmin acht op geslagen. Referente en haar echtgenoot hebben een verblijfsvergunning asiel. Het staat hun daarom niet vrij om naar Turkije te gaan om eiseres te bezoeken. Invulling van het familieleven is daarom enkel mogelijk door afgifte van een visum kort verblijf. Het veronderstelde vestigingsgevaar is onvoldoende onderbouwd en deels gebaseerd op aannames. Zo is overwogen dat eiseres slachtoffer van de aardbevingen in Turkije is en dat haar woonsituatie zorgelijk is. In bezwaar heeft eiseres echter aangegeven dat ze geen slachtoffer was van de aardbeving maar alleen uit een stad komt die getroffen is door de aardbeving. De echtgenoot van eiseres is ongedeerd en hun huis is ook gewoon bewoonbaar. Verder heeft verweerder onvoldoende oog voor de bredere familiebanden in Turkije. Eiseres heeft in Turkije een echtgenoot en kinderen.
5.3.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank leidt in de eerste plaats uit wat verweerder op de zitting heeft gezegd af dat de overwegingen met betrekking tot de al dan niet zorgelijke woonsituatie van eiseres vanwege de aardbevingen in Turkije zijn komen te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niettemin het standpunt mogen innemen dat eiseres de twijfel dat zij Nederland weer tijdig zal verlaten niet heeft weggenomen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat uit de ingevulde vragenlijst van 13 november 2023 en het bezwaarschrift naar voren komt dat eiseres gehuwd is, dat de echtgenoot van eiseres ambtenaar is, eigenaar is van een boerderij en zich garant stelt voor de kosten. Er staat echter ook dat hij meereist naar Nederland, wat strookt met de opmerking in het bezwaarschrift dat eiseres samen met haar echtgenoot naar Nederland wil komen, maar maakt dat bij het bepalen van de sociale binding met Turkije aan haar huwelijk minder gewicht kan worden toegekend. Verweerder heeft bij zijn besluit verder mogen betrekken dat eiseres een dochter (referente) hier in Nederland heeft, dat haar drie in Turkije woonachtige kinderen – de zussen van referente – allemaal meerderjarig zijn, dat niet is gebleken van een specifieke zorgplicht of verantwoordelijkheid van eiseres jegens haar in Turkije woonachtige familieleden en ook niet van andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres dwingen tijdig terug te keren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, reeds gelet op deze informatie in de bezwaarfase, niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Turkije dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. De omstandigheid dat referente en eiseres emotioneel baat hebben bij een kortdurend contact in Nederland is invoelbaar, maar maakt niet dat verweerder over de sociale binding van eiseres met Turkije anders had moeten oordelen.
5.4.
Verweerder heeft verder in aanmerking mogen nemen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres economische binding heeft met haar land van herkomst, nu niet gebleken is dat zij beschikt over eigen werk en een regelmatig en substantieel inkomen in Turkije. In de vragenlijst is vermeld dat eiseres een huis heeft, een veld en wijngaard. Eiseres heeft hiervan echter geen bewijsstukken overgelegd, terwijl de vragenlijst daar uitdrukkelijk om vraagt. Verweerder heeft ten aanzien van de stortingen op de bankafschriften het standpunt mogen innemen dat daaruit niet blijkt dat sprake is van reguliere inkomsten van voldoende omvang. Met de stukken die in beroep zijn overgelegd, waarvan eiseres stelt dat het loonstrookjes zijn, maar die in het Turks zijn gesteld en niet zijn voorzien van een vertaling, heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening kunnen houden.
5.5.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de garantstelling. In het dossier bevindt zich een formulier ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ dat is ondertekend door referente, en waarin zij verklaart eiseres logies te verstrekken maar zich niet garant stelt voor de kosten van eiseres’ verblijf. Ook op de vragenlijst naar aanleiding van het bezwaar is ingevuld dat referente zich niet garant stelt. Daar is wel ingevuld dat de echtgenoot van eiseres garant staat, maar de antwoorden die op de daaropvolgende vragen zijn gegeven gaan klaarblijkelijk niet over hem maar over referente. Los van de vraag in hoeverre hij in een situatie als deze als garantsteller zou kunnen optreden, is in het dossier geen verklaring van of namens hem te vinden van die strekking, zoals ter zitting ook door verweerder is opgemerkt. Mede gezien wat hiervoor werd overwogen over de sociale en economische binding van eiseres met Turkije, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat de geboden garanties niet afdoende zijn om ervoor te zorgen dat eiseres tijdig terugkeert naar het land van herkomst.
Hoorplicht
6. Eiseres stelt dat verweerder niet van horen heeft mogen afzien voor het nemen van het bestreden besluit. [3]
6.1.
De rechtbank is, gelet op wat eiseres in het bezwaarschrift heeft gesteld, van oordeel dat verweerder van horen heeft mogen afzien. Volgens vaste jurisprudentie is van een kennelijk ongegrond bezwaar immers sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarvan is in deze zaak sprake. Uit de vragenlijst en regelgeving blijkt voldoende duidelijk welke informatie en stukken nodig zijn. Het is verder aan eiseres om haar aanvraag en haar bezwaar tijdig met de benodigde bewijsstukken te onderbouwen. Daar wordt in de vragenlijst ook uitdrukkelijk om gevraagd. Dergelijke bewijsstukken zijn echter, zoals hiervoor al besproken, op een aantal belangrijke punten niet overgelegd, en het is moeilijk in te zien hoe dat gebrek door een hoorzitting had kunnen worden ondervangen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard en het besluit om eiseres geen visum te verstrekken in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki, ECLI:EU:C:2013:862.
3.Eiseres wijst op uitspraken van de Afdeling van 23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878, 6 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:973 en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.