ECLI:NL:RBDHA:2024:1428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser in verband met oproep voor reservistendienst en risico op oorlogsmisdrijven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser die op 21 augustus 2022 een asielaanvraag indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 12 december 2023 afgewezen, met als argument dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Syrië vreest voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De eiser, geboren in 1983, had een oproep voor reservistendienst ontvangen en vreesde dat hij bij terugkeer gedwongen zou worden om deel te nemen aan oorlogsmisdrijven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij vreesde te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven. De rechtbank stelde vast dat er nog steeds gewapende confrontaties plaatsvinden in Syrië en dat de situatie voor dienstweigeraars onvoorspelbaar is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39545

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smeulders).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 21 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2
Met het bestreden besluit van 12 december 2023 heeft verweerder deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en mr. [naam] , als waarnemer van de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is naar Nederland gevlucht, omdat hij op 4 januari 2022 een oproep voor de reservistendienst in Syrië heeft gekregen. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Syrië vreest voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade, omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep voor de reservistendienst. Als lid van de Koerdische minderheid in Syrië vreest eiser daarbij dat hij harder gestraft zal worden voor deze dienstweigering dan andere dienstweigeraars.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Oproep voor de reservistendienst.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht, omdat eiser zijn identiteit met documenten heeft aangetoond. Ook de oproep voor de reservistendienst is door verweerder geloofwaardig geacht, vanwege de origineel bevonden oproep die door eiser is overgelegd. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor hem sprake is van gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Redengevend daarvoor is dat eiser - gelet op het toepasselijke beleid [2] - ten eerste niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Syrië wordt gedwongen tot het plegen van oorlogsmisdrijven of andere misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Ten tweede heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als dienstweigeraar discriminatoir of disproportioneel gestraft zal worden bij terugkeer naar Syrië. Ten derde heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als gewetensbezwaarde voor de dienstplicht kan worden aangemerkt. Omdat voor eiser ook niet van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM is gebleken, is ook geen subsidiaire bescherming verleend.
Vluchtelingschap
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert in beroep ten eerste aan dat verweerder hem ten onrechte niet als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag heeft aangenomen.
4.1
Aan eiser is namelijk ten onrechte tegengeworpen dat niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer naar Syrië mogelijk gedwongen wordt tot het plegen van oorlogsmisdrijven. Eiser verwijst hiervoor naar de rapportage van EUAA van februari 2023, de brief van UNHCR van juni 2022 en een brief van Vluchtelingenwerk van 1 november 2023. Uit deze algemene bronnen blijkt dat alle dienstplichtigen potentieel risico lopen om naar oorlogsgebied uitgezonden te worden. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie volgt daarnaast dat reservisten over het algemeen geen controle hebben over deze uitzending en dat de Syrische strijdkrachten nog steeds “excludable acts” uitvoeren. Ook miskent verweerder dat de medische vrijstellingsgrond voor dienstplicht willekeurig wordt nageleefd en dat eiser eerder is ingezet voor de dienstplicht. Om deze redenen heeft eiser een grotere kans om bij terugkeer naar Syrië ingezet te worden aan het front. Tot slot voert eiser aan dat uit IB 2022/15 niet volgt dat er in het geheel geen actieve, grootschalige gevechten meer plaatsvinden in Syrië. Alles bij elkaar gezien heeft verweerder ten onrechte de conclusie getrokken dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer het risico loopt om gedwongen te worden tot het plegen van oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen.
Wat zijn de relevante regels?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder naar aanleiding van het Algemeen Ambtsbericht over Syrië van mei 2022 het beleid ten aanzien van Syrische dienstweigeraars/deserteurs heeft gewijzigd. Anders dan voorheen wordt deze groep vanaf dat moment niet langer zonder meer aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Reden voor deze beleidswijziging is de gewijzigde situatie in Syrië: gevechtshandelingen vinden op minder grote schaal plaats, waardoor het minder vanzelfsprekend is dat een dienstplichtige ingezet zal worden bij handelingen die (oorlogs-) misdrijven vormen of die daaraan bijdragen. Vanwege deze beleidswijziging wordt een asielrelaas van een dienstweigeraar/deserteur nu beoordeeld conform het algemene beleid [3] van verweerder voor dienstweigering en desertie. Op grond van dit beleid wordt eerst getoetst of sprake is van een vrees voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict. De vreemdeling maakt aannemelijk dat hij hiervoor moet vrezen als het vervullen van militaire dienst het plegen van (kort gezegd) oorlogsmisdrijven inhoudt. Verweerder hanteert bij die beoordeling de volgende drie cumulatieve voorwaarden:
i.
i) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan of de kans daartoe zeer groot is? In beginsel neemt de staatssecretaris aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag en/of fundamentele normen die gelden tijdens een conflict.
ii) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat hij in dienst direct deelneemt of ondersteuning moet bieden aan het plegen van oorlogsmisdrijven? De schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan is relevant.
iii) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat dienstweigering de enige manier is om te voorkomen dat hij moet deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven?
Pas als geen sprake is van een vrees om betrokken te raken bij oorlogsmisdrijven, toetst verweerder of dienstweigering leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing van de vreemdeling of dat de dienstweigering voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er oorlogsmisdrijven in Syrië worden gepleegd (i) of dat een dienstweigeraar zich niet (legaal) kan onttrekken aan de dienstplicht (iii). In geschil is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer in Syrië en na opkomst voor de dienstplicht ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven zal moeten plegen of ondersteuning daaraan zal moeten bieden.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vreest te moeten deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven. Weliswaar volgt uit het door verweerder genoemde algemeen ambtsbericht [4] dat er momenteel minder gevechtshandelingen plaatsvinden in Syrië, maar uit ditzelfde ambtsbericht volgt eveneens dat nog steeds gewapende confrontaties plaatsvinden. Ook blijkt uit dit ambtsbericht [5] dat het niet precies bekend is welke taken dienstplichtigen moeten uitvoeren, maar dat het waarschijnlijk is dat ze ook naar gebieden worden gestuurd waar nog wordt gevochten. Voorts blijkt onbetwist uit bronnen van o.a. EUAA, UNHCR en Vluchtelingenwerk dat er voor opgeroepen reservisten sprake is van een risico om naar het front gestuurd te worden. Ook volgt uit deze bronnen dat het beeld ten aanzien van uitzending van terugkeerde dienstweigeraars naar het front grillig en onvoorspelbaar is en dat een aangetoonde medische vrijstellingsgrond bovendien geen bescherming tegen deze uitzending garandeert. Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat reservisten in het algemeen geen controle hebben over hun rol bij de strijdkrachten en dat daarmee de beslissing om als teruggekeerde reservist daadwerkelijk naar het front te worden gestuurd buiten hun beschikkingsmacht ligt.
6.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vreesde te moeten deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven. Gelet op het hier geldende beoordelingskader - zoals beschreven in rechtsoverweging 5 - komt de rechtbank niet meer toe aan een oordeel over eisers vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, dan wel zijn dienstplichtweigering wegens gewetensbezwaren. De beroepsgrond slaagt.
Subsidiaire bescherming
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser betoogt - onder verwijzing naar een aantal uitspraken [6] van deze rechtbank - dat de in het beleid geldende uitzondering [7] voor eerder veilig teruggekeerde Syriërs (hierna: het uitzonderingsbeleid) onredelijk is en buiten toepassing gelaten moet worden. Dit uitzonderingsbeleid kan namelijk niet onderbouwd worden met landeninformatie, nu uit deze bronnen volgt namelijk dat de omgang van de Syrische autoriteiten met de terugkeerders gekenmerkt wordt door grote onvoorspelbaarheid en willekeur. Als verweerder wil afwijken van het algemene uitgangspunt dat terugkeer naar Syrië leidt tot schending van artikel 3 EVRM, zal verweerder moeten onderbouwen waarom deze afwijking gerechtvaardigd is. Verweerder heeft dat nagelaten en mocht in dit geval daarom geen gevolg geven aan het uitzonderingsbeleid. De bewijslast voor het aantonen van een reëel risico op ernstige schade is daarmee ten onrechte bij eiser gelegd. Eiser wijst in dit kader ook op de vragen [8] die de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter aan verweerder heeft gesteld ter voorbereiding op twee hoger beroepen over een vergelijkbare kwestie.
7.1
Nog afgezien van dit onredelijke uitzonderingsbeleid, stelt eiser bovendien dat hij voldoende individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat hij een reëel risico op ernstige schade heeft bij terugkeer. Niet in geschil is namelijk dat hij Syrië illegaal uitgereisd is tijdens een conflictsituatie, dat hij afgereisd is naar Nederland, een land dat door Syrië als een vijandige mogendheid wordt gezien, en dat hij afkomstig is uit gebied dat niet onder controle van het Syrische regime staat (oppositiegebied). Ook is door eiser aanvullend verwezen naar de brief van Vluchtelingenwerk van 13 december 2023, waarin Syrië-expert dr. Reinoud Leenders de situatie van Syrische terugkeerders beschrijft aan de hand van verschillende openbare bronnen, zoals rapporten van EUAA, UNHCR, Human Rights Watch en the Syrian Network for Human Rights (SNHR).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. In geschil is of verweerder toepassing mocht geven aan de uitzondering op het geldende beleid voor eerder teruggekeerde Syrische vreemdelingen, zoals bedoeld in paragraaf C7/33.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
9. In dat beleid is bepaald dat voor Syrische asielzoekers als algemeen uitgangspunt geldt dat zij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen en op grond daarvan in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming. Dit algemene uitgangspunt geldt niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Het is dan aan verweerder om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waarom deze afwijking in het individuele geval gerechtvaardigd is. Hiervan is volgens het uitzonderingsbeleid in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser op grond van zijn individuele feiten en omstandigheden geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10.1
Het enkele feit dat eiser eerder zonder problemen in 2019 is teruggekeerd naar Syrië en vervolgens zonder al te veel problemen tot 2022 in Syrië heeft verbleven is niet voldoende om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een reëel risico op ernstige schade. Daarmee miskent verweerder immers dat een veilige terugkeer naar Syrië in het verleden geen garantie is voor een veilige terugkeer op dit moment. Dit geldt temeer nu in het algemeen ambtsbericht [9] wordt bevestigd dat er geen eenduidig beeld is te schetsen van de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren. Bovendien zijn er inmiddels vijf jaren verstreken sinds eiser veilig is teruggekeerd naar Syrië en heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat uitzetting van eiser naar Syrië op dit moment – qua veiligheidssituatie en refoulement-risico – vergelijkbaar is met de terugkeer van eiser naar Syrië in 2019. Voorts is door verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken dat eiser in 2019 eerder is teruggekeerd vanuit Libanon en dat nu van eiser wordt verwacht dat hij terugkeert vanuit Nederland, een land waarvan het aannemelijk is dat het als vijandig wordt gezien door het Syrische regime. [10] Dit brengt volgens het algemeen ambtsbericht een verhoogd veiligheidsrisico met zich mee. Dit geldt ook voor het feit dat eiser in 2022 illegaal is uitgereisd uit Syrië [11] hetgeen verweerder evenmin in zijn beoordeling heeft meegewogen. Zwaarwegend is daarnaast dat verweerder in het bestreden besluit niet kenbaar heeft betrokken dat eiser inmiddels en anders dan in 2019 als dienstweigeraar zal worden gezien hetgeen ook een verhoogd veiligheidsrisico met zich mee brengt. [12] Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet bij zijn beoordeling betrokken dat eiser afkomstig is uit oppositiegebied dat onder controle staat van de Koerdische strijdkrachten. Op grond van hetzelfde ambtsbericht [13] leidt deze omstandigheid eveneens tot een verhoogd veiligheidsrisico.
10.2
Alles in samenhang bezien heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom voor eiser op grond van zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer op dit moment geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook deze beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet in dit geval geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. Het bestreden besluit zal in zijn volledigheid worden vernietigd en verweerder wordt opgedragen om – met inachtneming van deze uitspraak - opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
12. Er bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op de asielaanvraag eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Bedoeld is paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie paragraaf C2/3.2 van de Vc.
4.Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 3.
5.Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 6.1.4.
6.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13096, die van de zittingsplaats Groningen van 22 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20568 en die van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19849.
7.Zoals bedoeld in paragraaf C7/33.4.4 van de Vc en nader uitgewerkt in IB 2023/19.
8.Zie deze link naar de vragen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) inzake de hoger beroepen met zaaknummers 202300173/1/V2 en 202305713/1/V2:
9.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 90.
10.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85 en 90.
11.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85.
12.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85.
13.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85.