ECLI:NL:RBDHA:2024:1426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser en de beoordeling van het uitzonderingsbeleid voor teruggekeerde Syriërs

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser, die op 21 augustus 2022 een asielaanvraag indiende, had eerder in 2013 vanuit Syrië naar Irak gevlucht en in 2018 tijdelijk teruggekeerd naar Syrië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 12 december 2023 afgewezen, waarbij werd gesteld dat er geen gegronde vrees voor vervolging was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 16 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en een waarnemer van de gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade zou lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat de eerdere veilige terugkeer van de eiser naar Syrië in 2018 geen garantie biedt voor een veilige terugkeer in de huidige situatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de omstandigheden in Syrië zodanig waren veranderd dat de eiser nu geen risico meer loopt. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag van de eiser, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smeulders).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 21 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 december 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en mr. [naam] , als waarnemer van de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1971 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is in 2013 vanuit Syrië naar Irak gevlucht en vervolgens in 2018 teruggekeerd naar Syrië vanwege de gezondheidstoestand van zijn moeder. Eiser is in 2022 naar Nederland gevlucht en heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Syrië vreest voor vervolging en ernstige schade, omdat hij door het regime gezocht wordt vanwege de dienstplicht van zijn kinderen.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht, omdat eiser dit met documenten heeft aangetoond. Verweerder heeft de door eiser gestelde problemen in Syrië vanwege de dienstplicht van zijn kinderen echter niet als relevant element aangemerkt en niet doorgetoetst op geloofwaardigheid. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond, omdat uit de verklaringen van eiser geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag is af te leiden. Omdat eiser heeft verklaard dat hij na een eerder vertrek uit Syrië veilig is teruggereisd naar Syrië, ligt de bewijslast voor het aannemelijk maken van het reële risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] in dit geval bij eiser [3] . Op grond van de aangevoerde feiten en omstandigheden heeft verweerder vervolgens geconcludeerd dat eiser er niet in is geslaagd om een dergelijk reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aannemelijk te maken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft in de eerste plaats ten onrechte geen vluchtelingschap voor eiser aangenomen. Eiser verwijst hierbij in algemene zin naar de landeninformatie over Syrië en stelt dat vervolging voor het niet nakomen van dienstplicht door familieleden in de dagelijkse praktijk wel degelijk voorkomt in Syrië. Eisers gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer is daarmee ook voldoende aannemelijk gemaakt.
4.1
Ten tweede stelt eiser - onder verwijzing naar een aantal uitspraken [4] van deze rechtbank - dat de in het beleid geldende uitzondering [5] voor eerder veilig teruggekeerde Syriërs (hierna: het uitzonderingsbeleid) onredelijk is en buiten toepassing gelaten moet worden. Dit uitzonderingsbeleid kan namelijk niet onderbouwd worden met landeninformatie, nu uit deze bronnen volgt dat de omgang van de Syrische autoriteiten met de terugkeerders gekenmerkt wordt door grote onvoorspelbaarheid en willekeur. Als verweerder wil afwijken van het algemene uitgangspunt dat terugkeer naar Syrië leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, zal verweerder moeten onderbouwen waarom deze afwijking gerechtvaardigd is. Verweerder heeft dat nagelaten en mocht in dit geval daarom geen gevolg geven aan het uitzonderingsbeleid. De bewijslast voor het aantonen van een reëel risico op ernstige schade is daarmee ten onrechte bij eiser gelegd. Eiser wijst in dit kader ook op de vragen [6] die de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter aan verweerder heeft gesteld ter voorbereiding op twee hoger beroepen over een vergelijkbare kwestie.
4.2
Nog afgezien van dit onredelijke uitzonderingsbeleid, stelt eiser bovendien dat hij voldoende individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat hij een reëel risico op ernstige schade heeft bij terugkeer. Niet in geschil is namelijk dat hij Syrië illegaal uitgereisd is tijdens een conflictsituatie, dat hij afgereisd is naar Nederland, een land dat door Syrië als een vijandige mogendheid wordt gezien, en dat hij afkomstig is uit gebied dat niet onder controle van het Syrische regime staat (oppositiegebied). Ook is door eiser aanvullend verwezen naar de brief van Vluchtelingenwerk van 13 december 2023, waarin Syrië-expert dr. Reinoud Leenders de situatie van Syrische terugkeerders beschrijft aan de hand van verschillende openbare bronnen, zoals rapporten van EUAA, UNHCR, Human Rights Watch en the Syrian Network for Human Rights (SNHR).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op de zitting heeft de waarnemer van de gemachtigde van eiser aangegeven dat geen oordeel meer gevraagd wordt over de beoordeling van het vluchtelingschap op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tussen partijen is enkel in geschil of eiser in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw.
6. Uit paragraaf C7/33.4.4. van de Vc volgt dat voor Syrische asielzoekers als algemeen uitgangspunt geldt dat zij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen en op grond daarvan in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming. Dit algemene uitgangspunt geldt niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Het is dan aan verweerder om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waarom deze afwijking in het individuele geval gerechtvaardigd is. Hiervan is volgens het uitzonderingsbeleid in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser op grond van zijn individuele feiten en omstandigheden geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Het enkele feit dat eiser eerder zonder problemen in 2018 is teruggekeerd naar Syrië en vervolgens zonder al te veel problemen tot 2022 in Syrië heeft verbleven is niet voldoende om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een reëel risico op ernstige schade. Daarmee miskent verweerder immers dat een veilige terugkeer naar Syrië in het verleden geen garantie is voor een veilige terugkeer op dit moment. Dit geldt temeer nu in het algemeen ambtsbericht [7] wordt bevestigd dat er geen eenduidig beeld is te schetsen van de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren. Bovendien zijn er inmiddels zes jaren verstreken sinds eiser veilig is teruggekeerd naar Syrië en heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat uitzetting van eiser naar Syrië op dit moment – qua veiligheidssituatie en refoulement-risico – vergelijkbaar is met de terugkeer van eiser naar Syrië in 2018. Voorts is door verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken dat eiser in 2018 eerder is teruggekeerd vanuit Irak en dat nu van eiser wordt verwacht dat hij terugkeert vanuit Nederland, een land waarvan het aannemelijk is dat het als vijandig wordt gezien door het Syrische regime. [8] Dit brengt volgens het algemeen ambtsbericht een verhoogd veiligheidsrisico met zich mee. Dit geldt ook voor het feit dat eiser in 2022 illegaal is uitgereisd uit Syrië [9] hetgeen verweerder evenmin in zijn beoordeling heeft meegewogen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet bij zijn beoordeling betrokken dat eiser afkomstig is uit oppositiegebied dat onder controle staat van de Koerdische strijdkrachten. Op grond van hetzelfde ambtsbericht [10] leidt deze omstandigheid eveneens tot een verhoogd veiligheidsrisico.
8. Alles in samenhang bezien heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom voor eiser op grond van zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer op dit moment geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Reeds hierom is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven om die reden geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor finale geschilbeslechting en zal het bestreden besluit in zijn volledigheid vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser.
10. Er bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vastgesteld op een bedrag van €1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van €875,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser over te maken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Dit volgt uit paragraaf C7/33.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), in samenhang met het Informatiebericht (IB) 2023/19 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
4.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13096, die van de zittingsplaats Groningen van 22 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20568 en die van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19849.
5.Zoals bedoeld in paragraaf C7/33.4.4 van de Vc en nader uitgewerkt in IB 2023/19.
6.Zie deze link naar de vragen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) inzake de hoger beroepen met zaaknummers 202300173/1/V2 en 202305713/1/V2:
7.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 90.
8.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85 en 90.
9.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85.
10.Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023, pagina 85.