ECLI:NL:RBDHA:2024:13967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.23542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 30 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat er in Frankrijk sprake is van een opvangtekort en dat hij bij terugkeer in Frankrijk risico loopt op materiële deprivatie en schending van zijn mensenrechten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende op de individuele situatie van eiser is ingegaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Frankrijk niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet aan zich hoefde te trekken en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23542
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Warsame als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Frankrijk uit worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hij verwijst hiervoor naar het AIDA-rapport 2022, update 2023, waaruit blijkt dat er al jaren sprake is van een opvangtekort in Frankrijk. Ter zitting wordt tevens verwezen naar het AIDA-rapport van 2023, update 2024, waarin wordt bevestigd dat de voornoemde situatie nog gelijk is. Bij terugkeer naar Frankrijk ontstaat voor eiser het risico op materiële deprivatie en een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest, omdat hij op straat of in een nachtopvang moet slapen. Voor eiser speelt namelijk ook mee dat alleenstaande mannen en vrouwen nog lastiger gehuisvest kunnen worden. De minister is onvoldoende op de individuele opvangsituatie voor eiser ingegaan in het bestreden besluit. Dat is onzorgvuldig. Daarnaast kan van eiser niet verwacht worden dat hij klaagt bij dezelfde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de structurele tekortkomingen in Frankrijk. Eiser stelt ter zitting dat uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597, volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig was. De rechtbank oordeel dat niet zonder meer t van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk mag worden uitgegaan.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. In recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zoals van 9 oktober 20232 en 27 februari 20243 heeft de Afdeling geoordeeld dat uit het AIDA-rapport 2022, update 2023blijkt dat er nog steeds capaciteitsproblemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU- Handvest of artikel 3 van het EVRM. Het AIDA-rapport van 2023, update 2024, maakt dit niet anders, omdat er geen wezenlijk ander beeld uit dit rapport naar voren komt. Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd om het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen zij dat ze zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met problemen ten aanzien van de opvangcapaciteit, kan hij hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken waarom van eiser niet verwacht kan worden dat hij zich beklaagd bij de Franse autoriteiten. Dat hij geen financiële toelage meer kreeg nadat hij was uitgeprocedeerd is daarvoor geen reden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de minister overigens voldoende op de individuele situatie van eiser ingegaan, dat hij geen hulp meer kreeg nadat hij was uitgeprocedeerd, maar daarvoor wel.
5.2.
De rechtbank acht eisers geval ook niet vergelijkbaar met het geval waarover in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, (ECLI:NL:RBDHA:2024:8597), is geoordeeld. Dat ging om een kwetsbaar gezin, waar in dat geval niet zonder meer uitgegaan kon worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in eisers geval geen sprake. Van kwetsbaarheid is niet gebleken. Voor zover eiser meent dat uit de uitspraak volgt dat de
minister is het geheel niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan, volgt de rechtbank dit niet, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Wat betreft de stelling dat de minister de aanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, oordeelt de rechtbank als volgt. De minister heeft hetgeen eiser heeft gesteld over het gebrek aan hulp, meegewogen bij zijn beoordeling of ingeval van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser heeft daarnaast geen persoonlijke omstandigheden gesteld die maken dat overdracht naar Frankrijk in zijn geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De minister hoefde de aanvraag dan ook niet aan zich te trekken. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Van een gebrekkige voorbereiding of motivering van het besluit is geen sprake. Dat betekent dat geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.