ECLI:NL:RBDHA:2024:2868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Franse autoriteiten vanwege tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, zoals beschreven in het AIDA-rapport. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat er structurele tekortkomingen zijn die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Frankrijk. Bovendien heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser's vrees voor (indirect) refoulement wordt niet onderbouwd, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40096
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Nakamya als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport over Frankrijk, update 2022, waaruit volgt dat er een tekort is aan opvangplekken voor asielzoekers in Frankrijk. Verder heeft eiser reeds een afwijzing van zijn asielverzoek in Frankrijk ontvangen, waardoor hij bij terugkeer naar Frankrijk slechts een herhaalde asielaanvraag kan indienen. Op grond van de informatie onder punt 1.4. uit het artikel ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to France’ van 17 april 2023, bestaat er een reële en voorzienbare kans dat hij geen opvang zal krijgen.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.2 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.3
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit nog geoordeeld in haar uitspraak van 2 augustus 20234 en van 9 oktober 2023.5 In deze uitspraken heeft de Afdeling ook het AIDA-rapport, update 2022, waar eiser naar verwijst, meegewogen en geoordeeld dat dat rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport, update 2021. Ook het artikel van 17 april 2023, waar eiser naar verwijst, maakt dit niet anders. Onder 1.4. van dit artikel wordt beschreven dat, op grond van artikel 20 van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn), in Frankrijk in sommige gevallen geen opvangvoorzieningen worden geboden bij een opvolgende aanvraag. Voor zover eiser vanwege een opvolgende aanvraag geen opvang zou krijgen, is dit aldus niet in strijd met artikel 20 van de Opvangrichtlijn. Gelet op artikel 20, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn worden dergelijke beslissing tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen met de opvangvoorzieningen, bij de behandeling van zijn asielaanvraag, of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten.
2 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 81.
3 HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 91-92.
Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
(indirect) refoulement
8. Eiser voert verder aan dat hij vreest voor (indirect) refoulement. Terugkeer naar Rwanda is voor eiser geen optie, vanwege zijn problemen aldaar. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden die hij ten grondslag zou kunnen leggen aan een herhaalde asielaanvraag in Frankrijk, waardoor zijn asielaanvraag weer afgewezen zal worden.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) heeft in haar arrest van 30 november 20236 overwogen dat de rechter die het overdrachtsbesluit toetst niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat wanneer deze niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Van dergelijke systeemfouten blijkt niet. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd waar zijn vrees voor (indirect) refoulement op is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
6 HvJ, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.