ECLI:NL:RBDHA:2024:13857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met Tunesische nationaliteit die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onzorgvuldige besluitvorming of bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht aan Duitsland zouden uitsluiten.

De rechtbank baseerde haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland op 21 mei 2024 een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat op 22 mei 2024 was aanvaard. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de besluitvorming niet zorgvuldig was voorbereid en dat hij serieuze gezondheidsklachten had die een overdracht aan Duitsland zouden uitsluiten. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet inhoudelijk werd behandeld en dat de vrees van de eiser voor vreemdelingendetentie in Duitsland niet voldoende was om de overdracht te verhinderen.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures. De rechtbank wees erop dat de minister in zijn besluit alle relevante factoren had afgewogen en dat de eiser niet had aangetoond dat hij geen bescherming kon inroepen tegen discriminatie in Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de minister van Asiel en Migratie, (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.25000. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 21 mei 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 22 mei 2024 aanvaard. De minister ziet verder geen aanknopingspunten om op grond van artikel 3, tweede lid, of artikel 17 van de Dublinverordening eiser niet aan Duitsland over te dragen.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Is er sprake van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van het bestreden besluit?
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat het voornemen uitsluitend standaardoverwegingen bevat. Hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023 [3] , waarin wordt geoordeeld dat de minister in het voornemen gemotiveerd moet ingaan op de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en het voornemen moet toespitsen op de concrete feiten en omstandigheden die zijn aangedragen. Eiser verwijst verder ter onderbouwing naar de Memorie van Toelichting bij de Vreemdelingenwet 2001. Eiser voert aan dat het door deze werkwijze van de minister, voor de rechter, die zich moet uitspreken over de beschikking, minder duidelijk is wat het standpunt is van de minister ten aanzien van de bezwaren en individuele omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht in de bestuurlijke fase. Eiser stelt dat door het gebruik van een standaard voornemen feitelijk een instantie is overgeslagen.
6.1.
Eiser betoogt verder dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid nu er in de digitale omgeving voor advocaten veel minder relevante stukken worden geplaatst dan die aan de rechtbank worden toegezonden in beroep. Eiser stelt dat door deze werkwijze pas in beroep duidelijk wordt wat er allemaal aan stukken in het dossier te vinden is. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 12 juni 2024 [4] waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.
7. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, enkel omdat de minister in het voornemen gebruikt heeft gemaakt van standaardoverwegingen. De minister heeft in het voornemen alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht beoordeeld en heeft daarbij betrokken wat eiser tijdens zijn gehoor over Duitsland heeft verklaard. Dat een en ander in het voornemen algemeen en standaardmatig is opgeschreven, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluitvormingsproces onzorgvuldig is geweest of dat het besluit niet deugdelijk zou zijn gemotiveerd. Op grond van wat er in het voornemen staat, moet het voor eiser voldoende duidelijk zijn geworden dat en waarom de minister niet voornemens is zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. De minister kan bovendien in het besluit een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband nog op rechtsoverweging 4 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 11 december 2023 [5] , welke rechtsoverweging de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 10 januari 2024 heeft overgenomen. [6]
7.1.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te oordelen dat er sprake is geweest van een onvolledig dossier in de besluitvormingsprocedure. Bovendien staat vast dat eiser een zienswijze heeft ingediend op 9 juni 2024. De situatie van eiser is daarmee dan ook wezenlijk anders dan de situatie die zich voordoet in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle waar eiser naar verwijst. In die zaak was het voor de gemachtigde onmogelijk om een zienswijze in te dienen, omdat het volledige dossier niet aan de gemachtigde van eiser was toegestuurd, nadat hij meermaals daarom had verzocht. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Eiser doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. In dat verband betoogt hij dat hij niet over kan worden gedragen aan Duitsland omdat hij serieuze gezondheidsklachten heeft en vreest bij terugkeer naar Duitsland in vreemdelingendetentie te worden geplaatst. Eiser wijst op de zeer kleine kans op rechtsbijstand. Eiser stelt dat overdracht naar Duitsland getuigt van een bijzondere hardheid, als gevolg waarvan Nederland de behandeling van zijn aanvraag aan zich zou moeten trekken. Eiser stelt voorts dat de minister de elementen in samenhang had moeten beoordelen en niet alleen als afzonderlijke elementen. Eiser stelt dat hij specialistische medische behandeling nodig heeft en dat dit in vreemdelingendetentie, waar eiser voor vreest bij overdracht, niet gegarandeerd is. Eiser voert aan dat ondanks dat uit het AIDA-rapport blijkt dat vreemdelingendetentie niet stelselmatig gebeurt, hij een reëel risico loopt te zullen worden gedetineerd. Eiser betoogt voorts dat hij niet aannemelijk kan maken dat hij slachtoffer is geworden van discriminatie. Hij kan dit alleen met zijn verklaringen aannemelijk maken; Nergens blijkt uit dat de minister aan de verklaringen van eiser twijfelt, waardoor van de verklaringen moet worden uitgegaan. Eiser stelt dat het van bijzondere en onevenredige hardheid getuigt als hij wordt teruggestuurd naar de plek waar hij de discriminatie heeft ervaren. Eiser meent dan ook dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het betoog van eiser geen aanknopingspunten zijn gelegen om te overwegen dat sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van overdracht aan Duitsland. De vrees van eiser voor vreemdelingendetentie in Duitsland leidt niet tot het oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Duitse autoriteiten kan inroepen tegen de door hem ondervonden discriminatie. De rechtbank ziet in hetgeen eiser verder naar voren heeft gebracht evenmin reden om te oordelen dat de minister was gehouden de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ook ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake zou zijn van een situatie als beschreven in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening,

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.