ECLI:NL:RBDHA:2024:13857
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening
Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met Tunesische nationaliteit die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het beroep van de eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onzorgvuldige besluitvorming of bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht aan Duitsland zouden uitsluiten.
De rechtbank baseerde haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland op 21 mei 2024 een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat op 22 mei 2024 was aanvaard. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de besluitvorming niet zorgvuldig was voorbereid en dat hij serieuze gezondheidsklachten had die een overdracht aan Duitsland zouden uitsluiten. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet inhoudelijk werd behandeld en dat de vrees van de eiser voor vreemdelingendetentie in Duitsland niet voldoende was om de overdracht te verhinderen.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures. De rechtbank wees erop dat de minister in zijn besluit alle relevante factoren had afgewogen en dat de eiser niet had aangetoond dat hij geen bescherming kon inroepen tegen discriminatie in Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.