1.2.Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 29 april 2023 verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend in Kroatië. Op 4 juli 2023 (voor eiseres) en 13 juli 2023 (voor eiser) heeft Nederland aan Kroatië verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Kroatië heeft de terugnameverzoeken op 18 juli 2023 (voor eiseres) en 27 juli 2023 (voor eiser), op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, aanvaard.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvragen van eisers met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling.
3. Eisers voeren aan dat verweerder een onvolledig oordeel heeft gegeven in het voornemen, nu hij daarin slechts standaardoverwegingen heeft gebruikt en hij niet kenbaar is ingegaan op de individuele omstandigheden van eisers. Eisers hebben zich daardoor hierover in de zienswijze, een essentieel onderdeel van de procedure, niet goed kunnen uitlaten.
Eisers voeren verder aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij wijzen daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 11 september 2023 (NL23.11777) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 (NL23.22999). Eisers stellen dat verweerder een eigen onderzoeksplicht heeft en dus niet slechts mag uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben bovendien informatie verstrekt die eerdere informatie tegenspreekt. Dit heeft gevolgen voor de betrouwbaarheid van de informatie die door de Kroatische autoriteiten is verstrekt.
Eisers wijzen verder op de onveilige situatie waarin zij zich als gezin in Kroatië bevonden. Zij stellen dat zij slecht zijn behandeld en geen eten en drinken kregen.
Eisers voeren voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 september 2023 (NL23.17774), aan dat de prejudiciële vragen over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moeten worden afgewacht.
Verder voeren eisers aan dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Zij stellen dat verweerder de aanwezigheid van de moeder van eiseres ten onrechte niet heeft meegewogen en dat verweerder eisers hierover had moeten horen.
De beoordeling (aan de hand van de beroepsgronden)
De voornemens
4. De rechtbank stelt voorop dat in beroep niet de voornemens, maar de bestreden besluiten ter toetsing voorliggen. Wel is het zo dat het voornemen in een asielprocedure een belangrijk onderdeel vormt van het besluitvormingsproces. De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming omdat verweerder in de voornemens gebruik heeft gemaakt van ‘standaardoverwegingen’. Verweerder heeft in de voornemens vermeld dat er sprake is van een terugnamesituatie, dat Kroatië de verantwoordelijke lidstaat is, dat ten aanzien van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat eisers zich bij voorkomende problemen in Kroatië kunnen wenden tot de Kroatische (hogere) autoriteiten en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Verder is in de voornemens vermeld dat niet aannemelijk is dat eisers bij overdracht aan Kroatië een risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling en dat (alleen) de verklaringen van eisers over de situatie in Kroatië en wat zij hebben meegemaakt in Kroatië niet tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de voornemens alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht heeft beoordeeld en daarbij heeft betrokken wat eisers tijdens hun gehoren over Kroatië hebben verklaard. Dat dit een en ander in de voornemens wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluitvormingsproces onzorgvuldig is geweest. Op grond van wat er in de voornemens staat, moet het voor eisers – die bekend worden verondersteld met hun eigen verklaringen – voldoende duidelijk zijn geworden dat en waarom verweerder voornemens was hun asielaanvragen buiten behandeling te stellen. Verweerder kan bovendien in de besluiten – hetgeen hij ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt gezien het voorgaande niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel