ECLI:NL:RBDHA:2024:13844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.18767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Boliviaanse nationaliteit, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Bolivia vreest voor vervolging en dat hij geen bescherming kan verwachten in Spanje. De rechtbank concludeert dat er geen onzorgvuldige voorbereiding van het besluit heeft plaatsgevonden en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Spanje zouden uitsluiten. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en
de minister van Asiel en Migratie, (
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Boliviaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.18768. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 21 februari 2024 bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Spanje vanaf 22 april 2024 vaststaat. De minister ziet verder geen aanknopingspunten om op grond van artikel 3, tweede lid, of artikel 17 van de Dublinverordening eiser niet aan Spanje over te dragen.
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat het voornemen uitsluitend standaardoverwegingen bevat en in het voornemen niet wordt ingegaan op de door eiser in het aanmeldgehoor naar voren gebrachte individuele feiten en omstandigheden of bezwaren tegen een overdracht aan Spanje. Hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023 [3] , waarin wordt geoordeeld dat de minister in het voornemen gemotiveerd moet ingaan op de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en het voornemen moet toespitsen op de concrete feiten en omstandigheden die zijn aangedragen.
5.1.
Eiser betoogt dat de minister heeft nagelaten zijn bezwaren mee te nemen in het voornemen. Eiser stelt dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Bolivia vreest voor de lange arm van de Boliviaanse autoriteiten. Eiser zijn oom zou zijn opgepakt en gedetineerd in verband met een gewapend conflict rond de presidentsverkiezingen in Bolivia. Eiser stelt dat hij wordt gezocht wegens onder meer het verkrijgen van computergegevens en informatie over corruptiepraktijken van de huidige regering. Eiser stelt dat de regeringspartij in Bolivia hem in Spanje kan laten liquideren of repatriëren naar Bolivia. Eiser vreest daarnaast in Spanje geen bescherming te krijgen vanwege zijn seksuele geaardheid. Eiser stelt dat de minister uit zijn verklaringen had moeten opmaken dat hij vreest na overdracht aan Spanje een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling te riskeren en dat hij een indirect beroep heeft gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. De minister heeft in het voornemen alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht beoordeeld en heeft daarbij betrokken wat eiser tijdens zijn gehoor over Spanje heeft verklaard. Dat de minister in het voornemen gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen maakt dit oordeel niet anders. Dat een en ander in het voornemen algemeen en standaardmatig is opgeschreven, maakt naar het oordeel van de rechtbank aldus niet dat het besluitvormingsproces onzorgvuldig is geweest. Op grond van wat er in het voornemen staat, moet eiser voldoende duidelijk zijn geworden dat en waarom de minister niet voornemens was zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. De minister kan bovendien in het besluit een en ander meer concretiseren en expliciteren, maar uit het dossier blijkt dat eiser, naast het niet indienen van correcties en aanvullingen, ook geen zienswijze op het voornemen heeft ingediend. De rechtbank wijst in dit verband nog op rechtsoverweging 4 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 11 december 2023 [4] , welke rechtsoverweging de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 10 januari 2024 [5] heeft overgenomen.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, op grond waarvan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening zou moeten worden afgezien van overdracht aan Spanje. De vrees van eiser voor de Boliviaanse regeringspartij in Spanje leidt niet tot het oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Spanje. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Spaanse autoriteiten kan inroepen tegen de Boliviaanse regeringspartij of dat hij niet beschermt wordt wegens zijn seksuele geaardheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.