ECLI:NL:RBDHA:2024:13689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23909 en AWB24/9660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 augustus 2024, zijn de beroepen van eiser tegen het plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de vrijheidsbeperkende maatregel van de minister van Asiel en Migratie ongegrond verklaard. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, was geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen op basis van gedragingen die als onacceptabel en agressief werden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het COa voldoende had gemotiveerd waarom eiser in de HTL was geplaatst, ondanks dat het Maatregelenbeleid niet in de Staatscourant was gepubliceerd. De rechtbank bevestigde dat er geen sprake was van vrijheidsontneming, maar van vrijheidsbeperking, en dat de huisregels voldoende concreet waren geformuleerd. Eiser had geen recht op schadevergoeding voor de periode van onrechtmatige vrijheidsbeperking, omdat de minister hiervoor compensatie had aangeboden. De rechtbank concludeerde dat de plaatsing in de HTL niet in strijd was met het legaliteitsbeginsel en dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren meegewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het COa om in elke zaak afzonderlijk te motiveren waarom plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is, gezien het ontbreken van formele publicatie van het beleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23909 en AWB24/9660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 16 mei 2024 (hierna de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/9660) en tegen de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.23909) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Het is de rechtbank niet mogelijk gebleken binnen zes weken na sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. Op 5 augustus 2024 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Overwegingen
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 16 mei 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote impact. Eiser verblijft sinds 12 september 2022 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Eiser heeft meermaals incidenten veroorzaakt, waaronder tweemaal zelfdestructieve actie, driemaal agressie en geweld tegen personen fysiek en dertienmaal agressie en geweld tegen personen verbaal. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om een positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen, zo heeft het COa een waarschuwingsbrief gestuurd, leermaatregelen en een afkoelperiode aan eiser opgelegd en heeft eiser tweemaal een ROV4 time-out en tweemaal een ROV6 time-out opgelegd gekregen.
1.1.
Door het COa is geconstateerd, dat eiser op 4 mei 2024 medewerkers van het COa heeft bedreigd en slaande bewegingen heeft gemaakt richting een COa-medewerker. Eiser heeft daarbij met gebalde vuist richting de COa-medewerker uitgehaald en heeft zich verbaal agressief geuit jegens de medewerkers en hen meermaals met de dood bedreigd. De gedragingen van eiser zijn door het COa aangemerkt als gedragingen met een grote impact. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Volgens het COa is er sprake van herhaaldelijk negatief gedrag sinds eiser is toegetreden tot de opvang van het COa. Het COa constateert dat eerdere maatregelen niet tot de gewenste gedragsverandering hebben geleid. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 16 mei 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 16 mei 2024 en de incidenten, die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Is eiser zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt?
3. Eiser stelt zich op het standpunt feitelijk en zonder rechtstitel in zijn vrijheid te zijn beperkt. Eiser is feitelijk op 15 mei 2024 in de HTL geplaatst. Aan eiser is de vrijheidsontnemende maatregel pas opgelegd en uitgereikt op 17 mei 2024. De vrijheid van eiser is daarmee twee dagen op onrechtmatige wijze beperkt.
3.1.
De rechtbank constateert dat de minister aan eiser schadevergoeding heeft aangeboden voor twee dagen onrechtmatige vrijheidsbeperking. De rechtbank overweegt dat, nu de minister schadevergoeding heeft aangeboden voor de periode dat eiser zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt, de beroepsgrond geen verdere bespreking behoeft, nu partijen hierover niet van mening verschillen.
Voldoet de plaatsing aan het legaliteitsbeginsel?
4. Eiser stelt dat het COa in het plaatsingsbesluit niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het Maatregelenbeleid nu dit beleid niet op grond van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 5 van de Bekendmakingswet is gepubliceerd in de Staatscourant. Volgens eiser brengt dit met zich dat de aanvaardbaarheid van het beleid in elk afzonderlijk geval dient te worden aangetoond door degene, die dit beleid hanteert. Eiser voert voorts aan dat plaatsing in de HTL een bestuurlijke sanctie is en dat om die reden hoofdstuk 5 van de Awb van toepassing is. Op grond van artikel 5:4, tweede lid van de Awb, dient deze sanctie te voldoen aan het legaliteitsvereiste en om die reden voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar te zijn. De huisregels hebben geen wettelijke grondslag, zijn niet gepubliceerd en dus onvoldoende voorzienbaar en zijn niet voldoende specifiek, omdat ze te ruim zijn geformuleerd, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank overweegt dat het Maatregelenbeleid niet is gepubliceerd in de Staatscourant. Daartoe bestaat ook geen wettelijke verplichting. Het beleid is wel gepubliceerd op de website van het COa. [1] Nu geen sprake is van formele publicatie, brengt dat met zich dat het COa in iedere zaak afzonderlijk dient te motiveren, waarom in dat geval is overgegaan tot plaatsing in de HTL. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa in dit geval in voldoende mate gemotiveerd waarom is overgegaan tot plaatsing in de HTL. In het plaatsingsbesluit is gemotiveerd uiteengezet, dat sprake is van een gedraging met een grote impact. De rechtbank stelt vast dat eiser de gebeurtenissen op 4 mei 2024 niet heeft bestreden en gaat aldus uit van de verslaglegging van het incident door het COa, zoals uiteengezet onder r.o. 1.1. De rechtbank stelt voorts vast dat de huisregels ook zijn gepubliceerd op de website van het COa. [2] Naar het oordeel van de rechtbank zijn de huisregels, waarvan het COa stelt dat eiser die heeft overtreden, voldoende concreet geformuleerd. Het COa heeft daarnaast in het plaatsingsbesluit ook voldoende gemotiveerd welke huisregels zijn overtreden door eiser en op welke wijze dit heeft geleid tot plaatsing in de HTL.
Is de HTL te klein om te kunnen kwalificeren als een bepaald gedeelte van Nederland?
5. Eiser betoogt dat de door de minister opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 56 van de Vw, in strijd is met artikel 2, vierde protocol van het EVRM. Volgens eiser kan dit artikel niet dienen als grondslag voor de verplichting om in de HTL inclusief twee luchtplaatsen (‘binnentuin’ en ‘groenstrook’) te verblijven. Artikel 56 van de Vw biedt enkel de mogelijkheid om op een gebied groter dan één plaats binnen hekken en muren te moeten verblijven. Daarbij verwijst eiser naar artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), waaruit de verplichting voor de vreemdeling volgt om zich in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden. Het HTL-gebouw met luchtplaatsen binnen de muren en hekken is volgens eiser te klein om te kunnen worden gekwalificeerd als een bepaald gedeelte van Nederland. Eiser betwist daarbij dat sprake zou zijn van een openbaar park, waar betrokkenen kunnen lopen, nu het in de praktijk slechts om een kleine groenstrook gaat.
5.1.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroepsgronden zijn eigen visie heeft geformuleerd hoe volgens hem artikel 5.1 van het Vb moet worden uitgelegd. De rechtbank deelt de visie van eiser niet. Er is daarbij ook niet nader onderbouwd wat volgens eiser minimaal moet worden verstaan onder een bepaald gedeelte van Nederland. Dat het gebouw van de HTL en de bijbehorende groenstrook niet onder die kwalificatie zou kunnen vallen, is de rechtbank niet gebleken.
Is er sprake van vrijheidsontneming?
6. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming betreft. Eiser voert aan dat er, gelet op de gevolgen van het verlaten van de HTL, voor betrokkenen geen realistische keuze bestaat om de HTL eerder te verlaten en dat er geen juridische garantie bestaat dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven bij het verlaten van de HTL. Hierdoor lopen betrokkenen het risico een strafbaar feit te plegen bij het verlaten van de HTL. Tot slot voert eiser aan dat bij plaatsing in de HTL het risico bestaat dat iemand langer dan, of zelfs voor onbeperkte tijd, de maximale verblijfsduur van 13 weken in de HTL verblijft.
6.1
De rechtbank overweegt dat de stellingen van eiser eerder in de uitspraken van 10 juli 2020 [3] en van 3 februari 2023 [4] van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde zijn gekomen. In die uitspraken is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat, alhoewel de beperkingen, die zijn beschreven een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe achtte de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. In haar uitspraak van 16 februari 2024 [5] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats nogmaals bevestigd, dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking, niet van ontneming, is. De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanleiding om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen. Eiser heeft daarbij zelf ook niet langer dan 13 weken in de HTL verbleven en de enkele mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven maakt niet dat de rechtbank aanleiding ziet om te oordelen dat er in het geval van eiser sprake is van onrechtmatige vrijheidsontneming.
Is eiser onrechtmatig gefouilleerd?
7. Eiser betoogt dat iedere persoon, die op de HTL wordt geplaatst, in ieder geval bij binnenkomst wordt gefouilleerd door COa-medewerkers. Eiser voert aan dat dit niet vrijwillig gebeurt, nu weigering een overtreding van de huisregels betekent. Eiser stelt dat medewerkers van het COa noch de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) bevoegd zijn om te fouilleren. Plaatsing in de HTL is volgens eiser daarmee onrechtmatig.
7.1.
Het COa stelt zich op het standpunt dat personen, die op de HTL worden geplaatst, niet worden gefouilleerd door medewerkers van het COa, maar door boa’s van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Het COa stelt dat deze boa’s wel degelijk bevoegd zijn tot fouillering en verwijst hierbij naar het besluit van de Minister van 27 mei 2024 [6] , strekkende tot aanvulling van de opsporingsbevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaren bij DV&O. In dit besluit is nogmaals bevestigd, dat de boa’s van DV&O bevoegd zijn tot onder andere dwang- en geweldsbevoegdheden, zoals fouillering. In de toelichting bij het besluit is helder uiteengezet aan welke wettelijke bepalingen de boa’s van DV&O hun bevoegdheid ontlenen. De fouilleringsbevoegdheid is niet ontleend aan de huisregels, aldus het COa.
7.2.
Tussen partijen is in geschil of de boa’s van DV&O bevoegd zijn om te fouilleren. De rechtbank stelt vast dat er in het geval van eiser geen aanknopingspunten zijn dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s en gaat er daarom vanuit dat het fouilleren in het geval van eiser op basis van vrijwilligheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser om die reden onrechtmatig te achten.
Is er sprake van een contra-indicatie?
8. Eiser voert ten slotte aan dat hij niet behoort tot de doelgroep die in HTL geplaatst wordt. Eiser stelt dat er geen recent GZA-akkoord is verkregen voor de onderhavige plaatsing, terwijl uit de medische stukken blijkt dat eiser kampt met PTSS alsmede dat suïcidegevaar dreigt. Dit maakt de plaatsing in de HTL onrechtmatig volgens eiser.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft meegewogen bij oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser meent dat sprake is van een contra-indicatie, omdat hij kampt met PTSS en er suïcidegevaar dreigt, het COa zorgvuldig heeft gehandeld door GZA op 6 mei 2024 te raadplegen. GZA heeft aangegeven dat er geen medische belemmeringen bestaan voor plaatsing in de HTL in het geval van eiser en heeft aangegeven dat het de zorg kan overnemen. De verwijzing van eiser naar het BMA-advies van 1 juni 2023 doet aan dit oordeel niet af.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 27 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Zie
2.Zie
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
6.Met nummer 5464217.