Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[partij B sub 1] te Den Haag,
2.[partij B sub 2] te Den Haag,
3.[partij B sub 3] te Wateringen,
advocaat: mr. J.W. Stok te Delft.
1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?
- de dagvaardingen van 19 en 20 april 2022, met producties 1 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19, van de zijde van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [partij B sub 3] ;
- de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [partij A] ;
- de dagvaarding ex artikel 118 Rv waarbij [partij B sub 3] in het geding is geroepen voor wat betreft de door [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ingestelde vorderingen in reconventie;
- de op 10 januari 2024 aan [partij B sub 3] verleende akte niet dienen ter zake de vorderingen in reconventie;
- het tussenvonnis van 31 januari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- producties 20 en 21 van de zijde van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ;
- akte van wijziging eis en uitbreiding grondslag en producties 30 tot en met 41 van de zijde van [partij A] .
- [partij A] , bijgestaan door mr. Knoester voornoemd;
- [partij B sub 1] en [partij B sub 2] , bijgestaan door mr. Hasselaar voornoemd;
- [partij B sub 3] , bijgestaan door mr. Stok voornoemd.
3.De feiten
- de lening na 30 jaar moet worden afgelost;
- erflater zijn vordering uit hoofde van leningdeel 1 heeft kwijtgescholden;
- als erflater ten tijde van zijn overlijden de leningdelen 2, 3 en 4 nog niet heeft geschonken aan [partij B sub 2] , [partij B sub 1] en [partij B sub 3] , [partij A] verplicht wordt deze kwijtschelding in te brengen in zijn nalatenschap.
4.Het geschil
€ 25.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoen;
5.De beoordeling
- de aanvaarding van de nalatenschap van erflater door [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ;
- de door [partij A] gestelde vorderingen als schuldeiser van de nalatenschap van erflater en als erfgenaam;
- de lening van [partij A] bij erflater;
- de verdeling van de nalatenschap van erflater.
- een huurvordering;
- een vordering ter zake door [partij A] ten behoeve van erflater gemaakte kosten (r-c-verhouding).
- een vordering in verband met door [partij B sub 1] overgeboekte gelden van de Robecorekening;
- een bedrag ter zake de waarde van de inboedel en de muntenverzameling.
- inclusief kosten en rente tot aan die datum en minus het door de deurwaarder geïncasseerde bedrag - € 111.619,05 bedroeg. Wanneer deze vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2009 tot heden (te weten € 57.782,14) bedraagt deze in totaal € 169.401,19.
€ 162.000,00 is omgezet in een geldlening van erflater aan [partij A] , te weten voor een bedrag van € 115.973,33. Van die geldlening is vervolgens een deel kwijtgescholden met de akte van geldlening van 15 juli 2002. In het licht hiervan en gelet op de regeling wat betreft de resterende leningsdelen in de akte van 15 juli 2002, plaatst de rechtbank deze transactie in het kader van “estate planning” door erflater, zoals ook gesteld door [partij A] . Op 15 mei 2006 heeft erflater de woning verlaten en is hij opgenomen in een verzorgingstehuis omdat hij dementerend was en een slechte gezondheid had. Hoewel [partij A] heeft gesteld dat ze niet wist of erflater nog zou terugkeren naar de woning, heeft ze geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat dat een reële optie was. Mede erop gelet dat dementie een progressieve ziekte is, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat erflater en [partij A] er niet van uitgingen dat erflater nog daadwerkelijk zou terugkeren naar de woning. Dit wordt gesteund door de omstandigheid dat [partij A] op dat moment de sloten van de woning heeft veranderd, terwijl ze de nieuwe sleutels niet ter beschikking heeft gesteld aan erflater. Gelet op de achtergrond van de huurovereenkomst, de familiaire verhouding en de feitelijke gang van zaken rond het vertrek van erflater uit de woning, concludeert de rechtbank dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 juni 2006. Dit brengt mee dat [partij A] geen vordering heeft op de nalatenschap voor huurpenningen vanaf dat moment.
€ 17.503,63 en het verschil tussen de door [partij A] voor vader ontvangen ABP-gelden € 23.545,23 en het door haar ter zake terugbetaalde bedrag van € 26.500,00.
ABP heeft mij hierover geïnformeerd en mij kopie van ABP gestuurd, zie faxprint. Wat hier verder van belang is, is dat zij daarin gemeld heeft op 14 juni 2004 dat het zou gaan om een bedrag van Eur 23.545,23. Volgens mijn gegevens heb ik meer ontvangen (Eur 40.830,45) en weer doorgeleid aan hem (Eur 26.500) zodat in principe resteert een negatief saldo van Eur 14.330,45 [..]”. [partij A] stelt op haar beurt dat deze vordering, voor zover deze al zou kunnen worden vastgesteld, is verjaard.
Ik heb de inboedel geheel in tact gelaten en heb niets, maar dan ook niets ‘meegenomen, met uitzondering van een deel van de munten hetgeen ik destijds aan jullie meegedeeld heb”.
samengestelderente. Voor contractuele rente geldt dat deze in beginsel, tenzij anders overeengekomen, enkelvoudig wordt berekend [2] . Uit de akte van geldlening volgt niet dat berekening van samengestelde rente is bedongen. Daarom gaat de rechtbank uit van een contractuele enkelvoudige rente van 6% per jaar over een bedrag van € 86.979,99. De rente is verschuldigd vanaf 15 juli 2002. Tot en met de datum van het vonnis betreft dit een bedrag van € 115.062,63.