ECLI:NL:RBDHA:2024:13525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29894 en AWB24/12276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 26 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Somalische asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen zijn plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de vrijheidsbeperkende maatregel die hem is opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, gezien zijn eerdere gedragingen die als zeer impactvol zijn gekwalificeerd. Eiser had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten van geweld en agressie, wat het COa aanleiding gaf om hem in de HTL te plaatsen. De rechtbank concludeerde dat de verslaglegging van deze incidenten door het COa voldoende aannemelijk was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de objectiviteit en onpartijdigheid van het COa bij het nemen van het plaatsingsbesluit.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser was opgelegd, rechtmatig was. Eiser had aangevoerd dat de maatregel een onrechtmatige vrijheidsontneming vormde, maar de rechtbank stelde vast dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking is en niet van vrijheidsontneming. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat de beperkingen in de HTL niet in strijd zijn met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29894 en AWB 24/12276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 27 juli 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/12276) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24. 29894) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van
27 juli 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 12 december 2020 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder zesmaal fysieke agressie en geweld tegen personen. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende ROV-maatregelen opgelegd. Ook is aan eiser eerder een HTL-maatregel opgelegd.
1.2.
Op 24 juli 2024 heeft er een reeds incidenten plaatsgevonden met een zeer grote impact. Zo heeft eiser eerst beveiligers uitgescholden toen zij desgevraagd aangaven dat er geen transfer voor eiser beschikbaar was. Even later kwam er een melding binnen van een ruzie bij de poort tussen eiser en een andere bewoner. Eiser en de andere bewoner waren hierbij vermoedelijk onder invloed van alcohol. Eiser schreeuwde richting bewoners die langsliepen. Intussen had zich een groep van 50 bewoners rondom de poort verzameld waarop eiser nog agressiever werd. Eiser begon hard te schreeuwen en gooide met stoelen richting de bewoners. De aanwezigen beveiligers besloten hierop eiser buiten de poort te houden. Eiser maakte vervolgens obscene gebaren richting een vrouwelijke beveiliger, trok zijn broek naar beneden en toonde zijn geslachtsdeel. Ook stak eiser twee middelvingers omhoog en schreeuwde hij naar de vrouwelijke beveiliger ‘Fuck you, you can suck my dick whore’. Eiser bleef hierna seksueel expliciete en beledigde taal gebruiken richting de vrouwelijke medewerkers en omstanders. Hierna is besloten de politie te bellen. De politie heeft eiser gekalmeerd en aan hem is een locatieverbod van vier uur opgelegd. Om 00:15 uur en 01:41 uur is eiser teruggekomen naar de locatie. Eiser was vermoedelijk nog steeds onder invloed van alcohol. Eiser dreigde om de andere bewoner wat aan te doen en gaf aan niet langer op de locatie te willen verblijven. Hierop heeft hij zijn spullen van de beveiligers gekregen en zijn kamersleutel ingeleverd bij het COa.
1.3.
Door de incidenten is het veiligheidsgevoel op de locatie ernstig aangetast. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. De gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 27 juli 2024 op te houden in een deel van Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van 27 juli 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
3. Eiser bestrijdt de verslaglegging van het incident als zodanig. Volgens eiser werd hij door de andere bewoner geslagen en geduwd en klopt het niet dat hij zijn kleren heeft uitgetrokken tegenover een vrouwelijke beveiliger.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten om eiser in de HTL te plaatsen. De rechtbank acht op basis van de feitelijke verslaggeving van de incidenten voldoende aannemelijk dat de gedragingen zoals die door het COa zijn omschreven, zich hebben voorgedaan. De enkele stelling van eiser dat de incidenten anders zijn verlopen acht de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Als de incidenten inderdaad anders zouden zijn verlopen, had het voor de hand gelegen dat eiser hierover tijdens de zienswijze al had geklaagd en niet pas na de plaatsing in de HTL. Verder heeft eiser ook geen andere verklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Nu op basis van de verslaglegging is gebleken dat eiser (seksueel) intimiderend gedrag heeft vertoond, heeft de minister de gedragingen van eiser terecht aangemerkt als gedragingen met een zeer grote impact.
Contra-indicatie
4. Eiser voert aan dat het bekend is dat hij verslavingszorg nodig heeft en dat dit een contra-indicatie vormt voor plaatsing in de HTL.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zorgvuldig gehandeld door GZA voorafgaand aan de HTL plaatsing te raadplegen. GZA heeft op 25 juli 2024 aangegeven dat er geen medische belemmeringen zijn voor plaatsing in de HTL. De rechtbank is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daar geen gebruik van heeft kunnen maken. Bovendien heef eiser zijn gestelde medische omstandigheden niet met stukken onderbouwd.
Objectiviteit en onpartijdigheid COa
5. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat het COa niet objectief en onpartijdig is als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn waardoor het COa geen sancties mag opleggen op grond van de Opvangrichtlijn. Volgens eiser blijkt het gebrek aan objectiviteit en onpartijdigheid uit het feit dat het COa het proces van begin tot eind beheerst. Het is immers het COa die de feiten vaststelt, de zienswijze afneemt en uiteindelijk beslist tot de plaatsing in de HTL. Het gebrek aan onpartijdigheid blijkt ook het feit dat aan eiser voorafgaand aan de zitting geen vervoersbewijs is verschaft en hij hier dus zelf in moest voorzien.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat degene die het plaatsingsbesluit heeft genomen niet objectief of onpartijdig heeft gehandeld. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.1, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging zoals deze is vastgesteld door het COa. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de objectiviteit of onpartijdigheid van degene die het plaatsingsbesluit heeft genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat degene die het besluit neemt een andere is dan de medewerkers die de incidenten meemaken. De feitenvaststelling gebeurt weliswaar onder meer op basis van dat wat die medewerkers over het voorval hebben gemeld, maar dat betekent nog niet dat degene die de feiten uiteindelijk vaststelt niet objectief of niet onpartijdig is. Dat eiser geen vervoersbewijs is verschaft voor het bijwonen van de zitting draagt mogelijk bij aan het gevoel dat eiser heeft over de wijze waarop hij wordt behandeld in de HTL, maar rechtvaardigt daarmee niet de conclusie dat degene die heeft beslist op de plaatsing in de HTL (en de beperking of intrekking van bepaalde voorzieningen) niet onpartijdig of niet objectief was.
Bevoegdheid tot plaatsing
6. Eiser stelt dat de bevoegdheid tot plaatsing in de HTL gestoeld is op het
COa-maatregelenbeleid. Nu het COa-maatregelenbeleid niet op basis van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 5 van de Bekendmakingswet is gepubliceerd in de Staatscourant kan deze niet aan de plaatsing ten grondslag worden gelegd. Eiser is hierdoor zonder wettelijke bevoegdheid in de HTL geplaatst. Dit maakt de plaatsing volgens eiser onrechtmatig. Eiser voert verder aan dat de artikelen 10 en 11 van de Rva 2005 onvoldoende concreet zijn om als grondslag te dienen voor de bevoegdheid tot plaatsing in de HTL.
6.1.
De rechtbank is anders dan eiser van oordeel dat de bevoegdheid tot plaatsing in de HTL niet volgt uit het COa-maatregelenbeleid maar uit artikel 3, derde lid, van Wet COa juncto artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i en artikel 11 van de Rva 2005. Op basis van deze artikelen is het COa bevoegd tot het stellen van regels met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en daarmee ook tot plaatsing in de HTL. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de voornoemde wettelijke artikelen onvoldoende concreet zijn om hieruit de bevoegdheid tot plaatsing af te leiden. Voor de bevoegdheid tot plaatsing is de vraag of het COa-maatregelenbeleid op juiste wijze is gepubliceerd dan ook niet relevant.
Vrijheidsontneming – artikel 5 EVRM en artikelen 3 en 8 van het EVRM
7. Verder stelt eiser dat plaatsing in de HTL een onrechtmatige vrijheidsontneming betreft. Ter onderbouwing beroept eiser zich op het arrest FMS [1] van het Hof van Justitie en op verschillende uitspraken van het EHRM: Ilias en Ahmed tegen Hongarije, Z.A. e.a. tegen Rusland, R.R. e.a. tegen Hongarije en H.M. e.a. tegen Hongarije. Ook wijst eiser op de brief van 27 maart 2023 van de Inspectie van Justitie en Veiligheid. [2] Verder voert eiser aan dat de plaatsing in de HTL vrijheidsontneming oplevert omdat indien hij de HTL verlaat zijn asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Dit is immers al eerder gebeurd. Hiernaast voert eiser aan dat er in de HTL bevoegdheden worden uitgeoefend waarvoor geen wettelijke grondslag aanwezig is, zoals onderzoek aan kleding en bagage, cameratoezicht, inkijken telefoon, verplicht dagprogramma en verplichte gesprekken. Ook bestaat er volgens eiser geen wettelijke grondslag voor het uitoefenen van geweld door boa’s en voor de plaatsing in een ROV-kamer. Verder wijst eiser op de mogelijkheid die bestaat dat men langer dan de maximaal toegestane verblijfsduur van dertien weken in de HTL verblijft. De plaatsing in de HTL is daarom volgens eiser ook in strijd met artikelen 3 en 8 EVRM.
7.1.
De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder in de uitspraken van 10 juli 2022 [3] en van 3 februari 2023 [4] inhoudelijk op deze gronden is ingegaan. In die uitspraken is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat alhoewel de beperkingen die zijn beschreven een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. In haar uitspraak van 16 februari 2024 [5] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats nogmaals bevestigd dat de HTL een vorm is van vrijheidsbeperking, niet ontneming. Ook is geoordeeld dat de enkele mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven niet maakt dat sprake is van vrijheidsontneming. Eiser heeft bovendien zelf niet langer dan 13 weken in de HTL verbleven. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen.
7.2.
De rechtbank overweegt verder dat zij hiernaast ook eerder heeft geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig is dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met artikelen 3 en/of 8 van het EVRM. In haar uitspraak van 16 februari 2024 heeft de rechtbank hierbij ook de door eiser aangehaalde brief van de Inspectie van Justitie en Veiligheid van 27 maart 2023 betrokken. Ook in dit kader ziet de rechtbank in eisers betoog geen aanleiding voor een ander oordeel. Bovendien is niet gebleken dat de door eiser beschreven bevoegdheden die mogelijk in de HTL worden uitgeoefend ook ten aanzien van hem zijn uitgeoefend. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser tijdens zijn verblijf in de HTL in een ROV-kamer heeft verbleven of dat er door boa’s tegen hem geweld is uitgeoefend.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. De rechtbank oordeelt dat – nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook anderzijds geen gronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd – het beroep tegen laatstgenoemde maatregel niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier op 26 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367.
2.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie Justitie en Veiligheid verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL van 27 maart 2023.
3.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
4.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
5.Rechtbank Den Haag, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.