ECLI:NL:RBDHA:2024:13272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die de Belgische nationaliteit heeft, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank constateerde dat de maatregel ten onrechte was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie bevoegd was. Dit gebrek werd echter gepasseerd omdat de maatregel was ondertekend door een bevoegde ambtenaar en eiseres niet in haar belangen was geschaad.

De rechtbank beoordeelde de gronden voor de maatregel van bewaring en concludeerde dat deze voldoende waren gemotiveerd. Eiseres had betoogd dat zij niet in staat was om te worden gehoord vanwege haar verslavingsproblematiek, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich voldoende had ingespannen om informatie over haar belangen te verkrijgen. De rechtbank vond dat de medische gesteldheid van eiseres in acht was genomen en dat zij in detentie toegang had tot medische zorg.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30946

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft vervolgens op 8 augustus 2024 de beroepsgronden kenbaar gemaakt. Verweerder heeft op 12 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
De maatregel is op 14 augustus 2024 opgeheven omdat eiseres is uitgezet.
De rechtbank heeft het onderzoek daarna op 16 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan. [1] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek, maar dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [2] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel in dit geval is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
2. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Belgische nationaliteit te hebben. In de maatregel is overwogen dat het rechtmatig verblijf van eiseres in Nederland op 7 december 2023 is beëindigd en dat dit besluit op 30 december 2023 aan eiseres is uitgereikt. Eiseres heeft haar verblijf in Nederland daarna niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. Gelet hierop is de voor de maatregel gekozen grondslag van artikel 59 van de Vw juist.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan daartoe als zware gronden [3] vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres betwist de gronden niet. De rechtbank stelt vast dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronde) voldoende zijn gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. Namens eiseres is aangevoerd dat eiseres bekend is met verslavingsproblematiek en dat uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat zij niet in staat was om te worden gehoord. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling [5] stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder zich in dit geval op een andere manier had moeten inspannen om alsnog kennis te verzamelen over haar belang. Met name heeft verweerder zonder nader onderzoek niet kunnen vaststellen of er zich ten opzichte van de eerdere periodes van bewaring geen sprake is van andere omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot het achterwege laten van de bewaring.
6. Uit de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat als er niet van uit kan worden gegaan dat de vreemdeling zelf zijn belangen voldoende naar voren kan brengen omdat de vreemdeling niet in staat is om te worden gehoord, verweerder zich op een andere manier moet inspannen om informatie te verkrijgen over de belangen van de vreemdeling. De Afdeling vond in genoemde zaak dat verweerder zich voldoende had ingespannen en wees daartoe op het feit dat contact was gezocht met de gemachtigde van vreemdeling en die in de gelegenheid was gesteld om de belangen namens de vreemdeling naar voren te brengen. Ook stelde Afdeling vast dat contact was gezocht met een arts. Ten slotte was ook de reeds bekende informatie over de vreemdeling betrokken in de motivering.
7. Uit het proces-verbaal van gehoor M110 blijkt dat de op grond van artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen aangewezen ambtenaar op 5 augustus 2024 zelf heeft vastgesteld dat eiseres verward en agressief gedrag vertoonde en mogelijk onder invloed verkeerde van verdovende middelen en daardoor niet kon worden gehoord ter voorbereiding van de beslissing over het opleggen van de maatregel. Voorafgaand die beslissing heeft de bevoegde ambtenaar hierover contact gehad met de gemachtigde van eiseres. Uit het p-v M110 volgt ook dat de gemachtigde in reactie hierop beaamde dat het geen zin had om eiseres in deze staat te bezoeken Afgesproken werd daarom dat de gemachtigde eiseres eerst de volgende dag zou bezoeken. Verder volgt uit de motivering van de maatregel dat tijdens de ophouding van eiseres een arts van de GGD is geraadpleegd. Deze heeft geconcludeerd dat zij in een vergelijkbare toestand verkeerde als die bij eerdere insluiting en dat het daarom aannemelijk is dat eiseres wel detentiegeschikt is. Ten slotte heeft verweerder er in het verweerschrift ook op gewezen dat hij al langer bekend is met de problematiek en het gedrag van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich aldus voorafgaand aan het opleggen van de maatregel voldoende ingespannen om zich te informeren over de belangen van eiseres. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hierbij oog is geweest voor de medische gesteldheid van eiseres en dat eiseres in detentie toegang heeft tot medische zorg. Ook nadien is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de bewaring achterwege had moeten blijven.
8. Ook overigens is er geen aanleiding om de maatregel op enig moment onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het hiervoor onder 1. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. [6] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
6.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.