ECLI:NL:RBDHA:2024:13249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en bevoegdheid minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Letse nationaliteit heeft, had eerder zijn verblijfsrecht in Nederland verloren. De rechtbank constateerde dat de maatregel ten onrechte was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie bevoegd was. Dit gebrek werd echter gepasseerd omdat de maatregel was ondertekend door een bevoegde ambtenaar en eiser niet in zijn belangen was geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste rechtsgrondslag berustte en dat de gronden voor de maatregel, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. Eiser had geen betwisting van de gronden aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatige aanhouding had plaatsgevonden en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest tot het moment van het sluiten van het onderzoek. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30643

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan. [1] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek.
2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat ook de minister van Asiel en Migratie onbevoegd zou zijn tot het uitoefenen van de onderhavige bevoegdheid. De omstandigheid dat de Vreemdelingenwet tot op heden de minister van Justitie en Veiligheid noemt als bevoegd bestuursorgaan staat hieraan niet in de weg, omdat de aanwijzing van de minister van Asiel en Migratie is geschied krachtens artikel 44, eerste lid, van de Grondwet. [2] De staatsrechtelijke praktijk om niet, althans niet gelijktijdig met een dergelijke aanwijzing over te gaan tot het wijzigen van wetten in formele zin waarin bevoegdheden zijn toebedeeld aan een minister of staatssecretaris van een specifiek ministerie, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat is gehandeld in strijd met artikel 5 van het EVRM. [3] Er is onveranderd sprake van vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder f, van het EVRM ‘in accordance with a procedure prescribed by law’. Buiten de regeling voor de bevoegdheidstoedeling zoals hiervoor toegelicht, geschiedt de feitelijke uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van de maatregel onveranderd overeenkomstig de wettelijke voorschriften door daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. [4]
3. Het hiervoor vastgestelde gebrek in de ondertekening van de maatregel kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [5] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel van bewaring is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
4. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Letse nationaliteit te hebben. Zijn verblijfsrecht in Nederland is beëindigd bij besluit van 17 juni 2024, welk besluit aan eiser is uitgereikt op 20 juni 2024. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Gelet hierop berust de maatregel op een juiste rechtsgrondslag.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat, met het oog op de uitzetting van eiser, de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden [6] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht. De gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
7. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding overweegt de rechtbank daarbij als volgt. Uit een drietal processen-verbaal van bevindingen van 2 augustus 2024 (PL1700-2024254282) volgt dat eiser op die dag rond 15:25 u door de verbalisanten is aangetroffen in een caravan op een afgelegen terrein aan het [politiebureau] in [stad] . Eiser is om 15:45 u aangehouden voor het afnemen van DNA en meegenomen naar het [politiebureau] in [stad] . Eiser is om 18:15 u heengezonden op last van de hulpofficier van justitie. Uit het proces-verbaal van ophouding M105-A van 2 augustus 2024 volgt dat eiser hierna is overgenomen door de AVIM. [8] Anders dan eiser stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijk staande houden van eiser. De rechtbank leidt uit het proces-verbaal PL1700-2024254282-2 af dat aanleiding voor de controle was gelegen in het algemeen politietoezicht in het kader van de handhaving van de openbare orde: het proces-verbaal vermeldt dat het de verbalisanten bekend was “dat er op dit terrein overlastgevers zitten, veelal uit Oost-Europa.” Het proces-verbaal bevat hiermee geen concrete aanknopingspunten voor de door eiser gestelde aanname dat de controle in de allereerste plaats een verblijfsrechtelijk doel had. Het niet-vreemdelingrechtelijk staande houden wordt niet door de bewaringsrechter beoordeeld. Het voortraject is in zoverre ook niet van invloed op de rechtmatigheid van de maatregel. Uit eisers verklaringen ter zitting over de gang van zaken voorafgaand aan zijn aanhouding, leidt de rechtbank verder af dat de beide verbalisanten de caravan waarin eiser verbleef niet hebben betreden. Eiser heeft namelijk verklaard dat beide verbalisanten zich buiten de caravan bevonden en hem toen hebben gevraagd om naar buiten te komen. De eveneens gestelde omstandigheid dat één van beide verbalisanten daarbij in de deuropening een taser op eiser zou hebben gericht, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie. Gelet hierop volgt de rechtbank niet eisers standpunt dat de verbalisanten zonder een vereiste machtiging tot binnentreden hebben gehandeld. Ook in zoverre raakt het voortraject niet de rechtmatigheid van de maatregel.
8. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het onder 2 geconstateerde gebrek zal verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,- (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 oktober 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD4637, en 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie ook in deze zin de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam , van 6 augustus 2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:12278.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.