ECLI:NL:RBDHA:2024:13239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL 24 28045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, heeft op 16 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, gedateerd 8 juli 2024, weigerde de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië, waaronder mishandeling en slechte detentieomstandigheden, niet in de beoordeling zijn meegenomen.

De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvraag op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling heeft genomen, omdat uit het Eurodac-systeem bleek dat eiser eerder in Kroatië asiel had aangevraagd. Eiser betwistte de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en voerde aan dat er systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië zijn, wat zou betekenen dat overdracht aan Kroatië onterecht zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de verklaringen van eiser en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28045

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

In het besluit van 8 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag. Uit het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat eiser eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. In dit systeem registreren de lidstaten van de Europese Unie aan de hand van vingerafdrukken onder meer waar een vreemdeling asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft de autoriteiten van Kroatië gevraagd om eiser terug te nemen. Dit verzoek is op 26 maart 2024 door Kroatië geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder zijn persoonlijke ervaringen met Kroatië ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft verklaard dat hij in Kroatië onder slechte omstandigheden is gedetineerd en dat hij is mishandeld door de politie. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zich er ten onrechte niet van heeft vergewist of uit algemene informatie indicaties blijken dat overdracht aan Kroatië leidt tot een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het verbod op onmenselijke behandeling). Hierbij verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 in de zaak
X(ECLI:EU:C:2024:195), naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267) en naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:10838). Daarbij voert eiser aan dat er in Kroatië sprake is van
pushbacks: het illegaal uitzetten van asielzoekers, zonder dat eerst sprake is geweest van een fatsoenlijke asielprocedure. Hierbij verwijst eiser naar het rapport ‘Country Report: Croatia. 2023 Update’ van AIDA van 10 juli 2024. Ten slotte voert eiser aan dat de beoordeling of overdracht bij voorbaat moet worden verboden vanwege systeemfouten een andere is dan de beoordeling of verweerder zijn asielaanvraag vanwege bijzondere, individuele omstandigheden aan zich moet trekken. In dat kader gaat het er volgens eiser niet om of hij na overdracht opnieuw zal worden gedetineerd en mishandeld, maar of het onevenredig hard is om hem over te dragen gelet op wat hij eerder in Kroatië heeft meegemaakt. Het is volgens eiser niet juist dat het op zijn weg ligt om dit met documenten te onderbouwen.
4. In het verweerschrift heeft verweerder er onder meer op gewezen dat tegen de door eiser aangehaalde uitspraken van zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch en Roermond hoger beroep is ingesteld. Tijdens de zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij bij het bestreden besluit blijft. Met eisers verklaringen is in het bestreden besluit rekening gehouden. Van belang is dat eiser eerder niet op grond van de Dublinverordening in Kroatië heeft verbleven. Verweerder heeft de bij hem bekende algemene informatie in de beoordeling betrokken, en uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport blijkt niet dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening naar Kroatië worden overgedragen systematisch te maken krijgen met
pushbacks.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten van de Europese Unie ervan uit mogen gaan dat de andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, waaronder die over de behandeling van asielzoekers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit ook geoordeeld in onder meer de uitspraken van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411) en 18 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2946).
6. Er kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan wanneer blijkt dat er in de betreffende lidstaat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Als er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van migranten op wie de Dublinverordening niet van toepassing is, betekent dit niet meteen dat ook ten aanzien van vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen tekortkomingen dreigen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dus deelbaar. Dit volgt uit het door eiser aangehaalde arrest
X. In dit arrest wordt ook ingegaan op de bewijslastverdeling (met name in de punten 77 en 78). Het ligt allereerst op de weg van de vreemdeling om systematische tekortkomingen aannemelijk te maken. Daarnaast moet verweerder medewerking verlenen aan feitenvaststelling. Ten derde moet verweerder in voorkomende gevallen uit eigen beweging rekening houden met informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn.
7. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder zijn verklaringen over wat hij eerder in Kroatië heeft meegemaakt kenbaar in de beoordeling betrokken (met name pagina 6 en 7 van het bestreden besluit). Verweerder heeft terecht overwogen dat deze verklaringen op zich onvoldoende zijn om aan te nemen dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser nu, anders dan voorheen, op basis van de Dublinverordening in Kroatië zal verblijven en niet aannemelijk is gemaakt dat hij opnieuw gedetineerd zal worden.
8. Ook heeft verweerder, anders dan eiser aanvoert, de bij hem bekende algemene informatie kenbaar in de beoordeling betrokken (met name pagina 5 en 6 van het bestreden besluit). Dusdoende heeft verweerder in voldoende mate invulling gegeven aan zijn vergewisplicht. Eiser betwist niet dat uit deze algemene informatie niet volgt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou kunnen worden uitgegaan. Het door hem aangehaalde AIDA-rapport, dat na het bestreden besluit is verschenen, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Daaruit kan namelijk niet worden opgemaakt dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening aan Kroatië worden overgedragen systematisch te maken krijgen met tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen.
9. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. In het beleid van verweerder (onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het bestreden besluit blinkt niet uit in helderheid ten aanzien van de vraag welke onderdelen daarvan betrekking hebben op deze beoordeling. Dit laat echter onverlet dat verweerder voldoende kenbaar heeft beoordeeld of er volgens hem in het geval van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van dit beleid. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Kroatië al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet opnieuw een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860. Eiser heeft in beroep geen andere omstandigheden naar voren gebracht. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt dan ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.