ECLI:NL:RBDHA:2024:13203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/1625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda, waarbij hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet niet in behandeling is genomen. Het primaire besluit werd op 10 juni 2022 genomen, en eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat de eisers niet-ontvankelijk verklaarde in hun bezwaar, niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eisers, mr. S. Karkache, niet op de juiste wijze in kennis is gesteld van het primaire besluit, waardoor de bezwaartermijn niet is gaan lopen. Dit leidt tot de conclusie dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, en [eiser], eiser, uit [woonplaats], tezamen eisers,

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigden: mr. J.C.L. de Bruijn en C. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet niet in behandeling te nemen.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 september 2022 (SGR 22/5740; ECLI:NL:RBDHA:2022:10696) is het verzoek van eisers om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers
niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar tegen het primaire besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2023 (SGR 23/1624; ECLI:NL:RBDHA:2023:4919) is het verzoek van eisers om hangende beroep een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2024. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Met een besluit van 16 december 2019 heeft verweerder de bijstand van eisers ingetrokken met ingang van 30 augustus 2019. Daarna is een nieuwe aanvraag afgewezen.
1.2.
Op 17 maart 2022 hebben eisers zich, met behulp van Humanitas, bij verweerder gemeld voor het aanvragen van een nieuwe bijstandsuitkering. Verweerder heeft hen bij brief van 29 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om voor 13 april 2022 een aanvraag in te dienen. Daarbij heeft verweerder gegevens opgesomd die hij in verband met de aanvraag wilde ontvangen. Vervolgens heeft Humanitas namens eisers gevraagd om verlenging van de aanvraagtermijn en de termijn om de gevraagde stukken in te leveren. Verweerder is hiermee akkoord gegaan. Eisers hebben op 3 mei 2022 een aanvraag ingediend en daarbij als contactpersoon een medewerker van Humanitas opgegeven. Bij brief van
25 mei 2022 heeft verweerder medegedeeld dat hij onvoldoende gegevens heeft om de aanvraag te beoordelen en heeft hij eisers een laatste termijn gegeven om de gevraagde gegevens te verstrekken en wel voor 8 juni 2022. Op 3 juni 2022 heeft Humanitas een
e-mailbericht aan verweerder gestuurd en daarin onder meer het volgende vermeld: ‘
In de komende periode zal ik de honneurs van [naam] waarnemen en de familie [eiseres] / [eiser] zo goed mogelijk ondersteunen. Ik heb het dossier nog niet volledig tot me kunnen nemen, maar ben zeker op hoofdlijnen op de hoogte van de kwesties die spelen. De brief waarin u in onderstaande email naar verwijst is in goede orde ontvangen door de familie en inmiddels zijn ze druk doende om de gevraagde informatie te verzamelen. Hiertoe is ook een (Marokkaanse) advocaat ingeschakeld met de hoop en verwachting dat deze de informatie uiteindelijk op tafel kan krijgen.’ Verder heeft Humanitas aangegeven dat het niet ging lukken om de gegevens voor het einde van de laatst gegeven termijn in te leveren en dat eisers het zouden accepteren als de aanvraag zou worden afgesloten met de hoop om daarna, wanneer de gevraagde stukken er zijn, een nieuwe aanvraag in te dienen.
1.3.
Op 7 juni 2022 heeft advocaat mr. S. Karkache een e-mailbericht gestuurd aan verweerder en daarin onder meer het volgende vermeld: ‘
Tot mij wendde zich de heer [eiser] en zijn vrouw mw. [eiseres], die mij uw brief d.d. 29 maart 2022 ter hand stelden. We verzoeken om een uitstel van 2 weken om bepaalde stukken uit Marokko te overleggen.
1.4.
Verweerder heeft diezelfde dag aan Humanitas en eisers gevraagd of het
e-mailbericht van Humanitas van 3 juni 2022 betekende dat de aanvraag als ingetrokken kon worden beschouwd. Op deze vraag heeft verweerder geen reactie gehad.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder niet alle gevraagde informatie was aangeleverd die noodzakelijk was om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Verweerder stelt dat dit besluit op 14 juni 2022 per post aan eisers is toegezonden en dat het per e-mailbericht ook aan Humanitas is toegezonden.
2.2.
Bij brief van 8 september 2022 heeft mr. Karkache namens eisers daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers volgens hem niet binnen zes weken na verzending van het primaire besluit bezwaar hebben gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hem onvoldoende kenbaar was dat mr. Karkache als (opvolgend) gemachtigde voor eisers optrad, zodat het primaire besluit niet naar hem gestuurd hoefde te worden. Humanitas was door eisers als contactpersoon opgegeven, onderhield het contact met verweerder en gaf aan dat de gegevens niet tijdig konden worden aangeleverd en dat een advocaat was ingeschakeld om de ontbrekende gegevens uiteindelijk op tafel te krijgen. Noch Humanitas noch
mr. Karkache heeft kenbaar gemaakt dat de contacten over de aanvraagprocedure in het vervolg met mr. Karkache zouden moeten worden onderhouden. Daar komt bij dat eisers in andere procedures werden vertegenwoordigd door een andere advocaat. Gelet op het voorgaande mocht worden volstaan met het toesturen van het primaire besluit aan eisers en aan Humanitas. De verzending per post aan eisers blijkt uit de verzendadministratie van Postex. Humanitas heeft bevestigd het primaire besluit per e-mail te hebben ontvangen.
3. Eisers betwisten dat het primaire besluit op 14 juni 2022 aan hen is toegezonden. Met toezending aan hen zou het primaire besluit bovendien niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt, omdat het besluit aan mr. Karkache als hun gemachtigde verzonden had moeten worden. Medewerkers van Humanitas waren geen gemachtigden, maar slechts begeleiders. De bezwaartermijn is pas gaan lopen op 1 september 2022, toen het primaire besluit alsnog naar mr. Karkache is gestuurd. Dit leidt ertoe dat tijdig bezwaar is gemaakt.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het bestreden besluit is ondertekend door een individuele wethouder, maar niet namens verweerder. Uit artikel 13, eerste lid, van het Gouds mandatenbesluit blijkt dat de wethouder gemandateerd was om het bestreden besluit namens verweerder te nemen, maar op grond van artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder in het besluit vermeld moeten worden. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het primaire besluit op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zoals de uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1658) dient in de situatie waarin een bestuursorgaan ermee bekend is, dan wel redelijkerwijs kon weten, dat met betrekking tot de aanvraag om een besluit te nemen voor een belanghebbende een gemachtigde optreedt, gelet op artikel 2:1, tweede lid, van de Awb, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, het op de aanvraag genomen besluit te worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan die gemachtigde. De bezwaartermijn neemt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb dan ook in beginsel pas een aanvang als het besluit aan die gemachtigde is toegezonden of uitgereikt.
4.4.
Het e-mailbericht van Humanitas van 3 juni 2022 wekt de indruk dat mr. Karkache slechts achter de schermen bezig was om stukken uit Marokko te verzamelen en dat Humanitas in de aanvraagprocedure nog steeds de vertegenwoordiger van eisers was. Daarna volgde echter het e-mailbericht van 7 juni 2022 van mr. Karkache aan verweerder, waarin mr. Karkache namens eisers verzocht om verlenging van de hersteltermijn voor het indienen van de gegevens die verweerder voor de beoordeling van de aanvraag verlangde. De rechtbank is van oordeel dat mr. Karkache zich hiermee ten behoeve van de aanvraagprocedure als de vertegenwoordiger van eisers heeft opgeworpen bij verweerder. Voor zover het eerdere e-mailbericht van Humanitas twijfel opriep over de precieze rol van mr. Karkache, lag het in het belang van de rechtsbescherming op de weg van verweerder om daarover duidelijkheid te verkrijgen.
4.5.
Gelet op het voorgaande, had het primaire besluit bekend gemaakt moeten worden door toezending of uitreiking aan mr. Karkache als gemachtigde. Nu het primaire besluit aanvankelijk niet naar hem is verzonden en hij pas later van dat besluit in kennis is gesteld, is de bezwaartermijn niet overschreden. Alleen al daarom heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of aannemelijk is dat het primaire besluit op 14 juni 2022 aan eisers is verzonden en aan de vraag in hoeverre de verzending van het besluit aan Humanitas van belang is.
5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal daartoe een termijn stellen.
6. Verweerder hoeft in deze zaak, ondanks het gegronde beroep, geen griffierecht aan eisers te vergoeden, omdat de rechtbank abusievelijk geen griffierecht heeft geheven.
7. Omdat het beroep gegrond is, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- (voor het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting elk 1 punt, bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.