ECLI:NL:RBDHA:2023:4919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
23/1624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S. Karkache, een voorlopige voorziening gevraagd na een afwijzing van hun aanvraag voor bijstandsuitkering door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. Het primaire besluit, genomen op 10 juni 2022, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat niet alle benodigde informatie was aangeleverd. Na bezwaar tegen dit besluit, werd het bezwaar op 23 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Verzoekers hebben vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, terwijl zij ook beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter heeft op 29 maart 2023 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verzoekers in een moeilijke financiële situatie verkeren, met een WIA-uitkering en openstaande schulden. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat niet was aangetoond dat verzoekers in acute financiële nood verkeerden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindende uitspraak doet voor een eventuele bodemprocedure en dat partijen in gesprek moeten blijven om de benodigde gegevens voor de bijstandsaanvraag te verzamelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1624

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.L de Bruin).

Inleiding

Bij besluit van 10 juni 2022 (primair besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van verzoekers om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) niet in behandeling te nemen, omdat niet alle gevraagde informatie was aangeleverd die noodzakelijk was om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar, omdat zij niet binnen zes weken na verzending van het primaire besluit bezwaar hebben gemaakt.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers hebben tevens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer SGR 23/1625.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen met hun gemachtigde. Verder zijn verschenen de gemachtigde van verweerder en de heer [A 1], werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

1. Verzoekers zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat verzoekers in deze procedure geen griffierecht hoeven te betalen.
2. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoekers kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hen onevenredig bezwaarlijk maakt dat zij de beslissing in de hoofdzaak af moeten wachten.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het in deze procedure gaat om de buitenbehandelingstelling van verzoekers aanvraag om bijstand van ruim tien maanden geleden. Sindsdien zijn er meerdere aanvragen om bijstand gedaan door verzoekers, die niet hebben geleid tot bijstandsverlening en waarover bezwaarprocedures lopen.
4. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang hebben verzoekers aangevoerd dat zij slechts een inkomen van € 560,- per maand genieten vanuit een WIA-uitkering, dat er inmiddels sprake is van een openstaande schuld van € 1.704,10 bij een deurwaarder met betrekking tot huurachterstand en een openstaande schuld van € 8.842,09 bij verweerder en dat zij genoodzaakt zijn geweest om geld te lenen van kennissen en familie om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Verzoekers stellen dat zij zich het niet meer kunnen veroorloven om andere schulden aan te gaan en dat familieleden het gezin lastig vallen om de geleende gelden terug te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit echter onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Er is weliswaar sprake van een financieel belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar niet is gebleken van acute financiële nood. Verzoekers beschikken over een WIA-uitkering en toeslagen. Hoewel de voorzieningenrechter zich realiseert dat dit onvoldoende is om alle kosten te dekken en verzoekers daarmee in een lastige financiële positie verkeren, is niet gebleken dat er geen betalingsregelingen kunnen worden getroffen voor de openstaande schulden en hebben zij niet met stukken onderbouwd dat zij geen geld meer kunnen lenen van familie of vrienden om te voorzien in hun levensonderhoud. Er zijn door verzoekers ook geen recente bankafschriften overgelegd. Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoekers zo zwaarwegend belang dat de behandeling van het beroep tegen het besluit van 23 februari 2023 niet door hen zou kunnen worden afgewacht.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.1.
Uit de gedingstukken volgt dat verzoekers zich op 17 maart 2022, met behulp van Humanitas, bij verweerder hebben gemeld voor het aanvragen van een nieuwe bijstandsuitkering. Verweerder heeft hen bij brief van 29 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om voor 13 april 2022 een aanvraag in te dienen. In de daarop volgende periode heeft Humanitas namens verzoekers gevraagd om verlenging van de aanvraagtermijn en daarna om verlenging van de termijn om de gevraagde stukken in te leveren. Verweerder is hiermee akkoord gegaan. Verzoekers hebben in de aanvraag van 3 mei 2022 als contactpersoon Humanitas opgegeven. Bij brief van 25 mei 2022 heeft verweerder verzoekers een laatste termijn gegeven om de gevraagde gegevens te verstrekken en wel vóór 8 juni 2022. Bij e-mailbericht van 3 juni 2022 heeft Humanitas aan verweerder onder meer laten weten dat: ‘
in de komende periode zal ik de honneurs van [A 2] waarnemen en de familie [familienaam] zo goed mogelijk ondersteunen. Ik heb het dossier nog niet volledig tot me kunnen nemen, maar ben zeker op hoofdlijnen op de hoogte van de kwesties die spelen. De brief waarin u in onderstaande e-mail naar verwijst is in goede orde ontvangen door de familie en inmiddels zijn ze druk doende om de gevraagde informatie te verzamelen. Hiertoe is ook een (Marokkaanse) advocaat ingeschakeld met de hoop en verwachting dat deze de informatie uiteindelijk op tafel kan krijgen’. Verder heeft Humanitas aangegeven dat het niet ging lukken om de gegevens voor het einde van de laatst gegeven termijn in te leveren en dat verzoekers het zouden accepteren als de aanvraag zou worden afgesloten met de hoop om daarna, wanneer de gevraagde stukken er zijn, een nieuwe aanvraag in te dienen.
6.2.
Bij e-mailbericht van 7 juni 2022 heeft mr. S. Karkache contact opgenomen met verweerder. Hij heeft daarin onder meer aangegeven dat: ‘
tot mij wendde zich de heer Mahtouche en zijn vrouw mw. Habibi die mij uw brief van 29 maart 2022 ter hand stelden. We verzoeken om een uitstel van twee weken om bepaalde stukken uit Marokko te overleggen’.
6.3.
Verweerder heeft diezelfde dag aan Humanitas en verzoeker gevraagd of de e-mail van Humanitas van 3 juni 2022 betekende dat de aanvraag als ingetrokken kon worden beschouwd. Op deze vraag heeft verweerder geen reactie gehad. Verweerder heeft daarop het primaire besluit genomen. Dit besluit is per post aan verzoekers toegezonden en per e-mailbericht aan Humanitas.
6.4.
Verzoekers betwisten dat zij het besluit hebben ontvangen en stellen dat er tevens een afschrift van het besluit gestuurd had moeten worden aan mr. Karkache, omdat hij als hun gemachtigde optrad. De bezwaartermijn is pas gaan lopen op het moment dat mr. Karkache kennis heeft genomen van het primaire besluit, te weten op 1 september 2022, wat ertoe leidt dat er tijdig bezwaar is gemaakt. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hem onvoldoende kenbaar was dat mr. Karkache als (opvolgend) gemachtigde voor verzoekers optrad. Humanitas was door verzoekers als contactpersoon opgegeven, Humanitas onderhield het contact met verweerder en gaf aan dat de gegevens niet tijdig konden worden aangeleverd en dat een advocaat zou worden ingeschakeld om de ontbrekende gegevens uiteindelijk op tafel te krijgen. Noch Humanitas noch mr. Karkache hebben kenbaar gemaakt dat de contacten over de aanvraagprocedure in het vervolg met mr. Karkache zouden moeten worden onderhouden. Daar komt bij dat verzoekers in andere procedures werden vertegenwoordigd door een andere advocaat. Gelet op het voorgaande kon worden volstaan met het toesturen van het primaire besluit aan verzoekers en aan Humanitas. Humanitas heeft bevestigd dat het primaire besluit door hen per e-mail is ontvangen. Ten aanzien van de verzending aan verzoekers volgt uit de verzendadministratie van Postex dat het primaire besluit is geprint en op 14 juni 2022 is aangeboden aan PostNL. Nu sprake is van een correcte bekendmaking van het besluit is de bezwaartermijn gestart op 15 juni 2022. Verzoekers hebben op 8 september 2022 bezwaar gemaakt en dit is niet binnen de zes weken termijn. Er is geen sprake van verschoonbare redenen hiervoor, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft tot slot nog opgemerkt dat de gevraagde inlichtingen, die in een andere beroepsprocedure volgens de rechtbank door verweerder mochten worden verlangd, tot op heden nog niet zijn aangeleverd. Ook indien verweerder alsnog inhoudelijk zou moeten beslissen op bezwaar, kan niet worden beoordeeld of verzoekers in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7.2.
Tussen partijen is in geschil of het primaire besluit op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
7.3.
Gelet op de door verweerder uiteengezette omstandigheden met betrekking tot de aanvraagprocedure is de voorzieningenrechter van oordeel dat het standpunt van verweerder over het niet toesturen van het primaire besluit aan mr. Karkache niet evident onrechtmatig is.
7.4.
Ten aanzien van de verzending van het primaire besluit aan verzoekers stelt de voorzieningenrechter vast dat het besluit niet aangetekend is verzonden. Uit het besluit volgt wel dat het juist is geadresseerd. Uit de gedingstukken volgt de werkwijze van de verzending van de poststukken, namelijk dat dit is uitbesteed aan Postex. Volgens verweerder houdt Postex op individueel niveau bij naar wie de post is verzonden en op welke dag de post is aangeboden aan de bezorgdienst, in dit geval PostNL. Uit de overgelegde verzendadministratie blijkt dat het besluit is geprint en aangeleverd aan PostNL op 14 juni 2022. Het zaaknummer dat op het primaire besluit staat komt overeen met het kenmerk uit de verzendadministratie (339791). Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat uit het afschrift van Postex blijkt dat het besluit daadwerkelijk is aangeboden bij PostNL. Naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter over het afschrift van Postex heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij in de beroepsprocedure mogelijk nog aanvullende informatie kan aanleveren over de verzendadministratie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht geen sprake is van een situatie dat zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is.
7.5.
Uit het voorgaande volgt dat er thans geen grond is om het bestreden besluit als evident onrechtmatig aan te merken. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
7.6.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om kort te sluiten ingevolge art. 8:86 van de Awb, omdat nader onderzoek wellicht nog kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep.
7.7.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat hij met dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft beoogd het proces rondom het aanvragen van een bijstandsuitkering te bespoedigen, omdat dit proces al heel lang duurt. Verzoekers zijn in december 2022 naar Marokko geweest om de gevraagde gegevens te achterhalen, maar dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter merkt op dat het proces met betrekking tot het vaststellen van de bijstandsbehoeftigheid van verzoekers thans in een impasse lijkt te geraken en dat het van belang is dat partijen opnieuw met elkaar in gesprek gaan om te bezien welke gegevens nog nodig zijn en welke gegevens al dan niet kunnen worden achterhaald.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.