ECLI:NL:CRVB:2017:1658

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/5914 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens onjuiste adressering en bekendmaking van besluit door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.B.M. Pessers, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 november 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het besluit was echter niet op de juiste wijze bekendgemaakt aan de gemachtigde van de appellant, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De Raad oordeelde dat het Uwv het besluit ook aan de gemachtigde had moeten toezenden, aangezien deze zich als zodanig had gesteld. De gemachtigde had pas kennis kunnen nemen van het besluit op 19 mei 2014, terwijl het bezwaar op 30 juni 2014 was ingediend. De Raad concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend, omdat de termijn pas aanvangt wanneer het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, werd vernietigd. Het Uwv werd opgedragen om een nieuwe inhoudelijke beslissing op het bezwaar van de appellant te nemen.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.980,- bedroegen, en diende het Uwv het griffierecht van € 168,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering en bekendmaking van besluiten door bestuursorganen.

Uitspraak

15/5914 WIA
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juli 2015, 15/3514 en 15/101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oomen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 17 september 2013 heeft mr. Pessers een door appellant ondertekend aanvraagformulier voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gedateerd 13 september 2013, ingediend bij het Uwv. Bij besluit van 1 november 2013 heeft het Uwv, op basis van bevindingen verkregen na verricht verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 augustus 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de
Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit was geadresseerd aan appellant op het door appellant op het aanvraagformulier vermelde tijdelijke adres.
1.2.
Namens appellant heeft mr. Pessers bezwaar gemaakt tegen dit besluit op 30 juni 2014. Hierbij heeft mr. Pessers te kennen gegeven dat appellant het besluit van 1 november 2013 wegens onjuiste adressering niet heeft ontvangen en dat geen sprake is geweest van rechtsgeldige bekendmaking aan appellant. Nu het besluit pas per brief van 19 mei 2014 door het Uwv op de juiste manier bekend is gemaakt aan appellant, is het bezwaarschrift binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Bij beslissing op bezwaar van 2 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat niet binnen zes weken na 1 november 2013 bezwaar is gemaakt en er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het namens appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 1 november 2013 terecht kon worden gezonden aan het door appellant bij de aanvraag vermelde (tijdelijke) correspondentieadres, tot het moment waarop een adreswijziging door appellant zou zijn doorgegeven. Nu appellant geen adreswijziging heeft doorgegeven, terwijl hij daartoe wel in staat was, wat blijkt uit door hem in december 2013 aan de Belastingdienst en Kamer van Koophandel doorgegeven adreswijzigingen, dienen de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging aan het Uwv voor rekening en risico van appellant te blijven. Nu de verzending op 1 november 2013 aan het voornoemde adres niet is betwist, is het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt op
1 november 2013. Dit betekent dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden die appellant heeft aangevoerd geen grond bieden voor verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde gronden opnieuw aangevoerd. Hij heeft herhaald dat het besluit pas op 19 mei 2014 rechtsgeldig is bekend gemaakt. Daarom is het bezwaarschrift op 30 juni 2014 tijdig ingediend. Subsidiair is betoogd dat het appellant niet aangerekend kan worden dat hij zijn nieuwe vaste adres niet heeft opgegeven, wegens zijn psychiatrische toestand, en dat daarom sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
3.2.
Het Uwv heeft ter zitting verwezen naar de Beleidsregels Uwv gebruik adresgegevens, Stcrt. 2011,18107, inwerkingtreding 12 oktober 2011, (Beleidsregels). Onder toepassing van artikel 4 van de Beleidsregels is het besluit van 1 november 2013 (alleen) naar het door appellant bij de aanvraag vermelde correspondentieadres gestuurd en niet (tevens) naar het bekende adres uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) dan wel aan mr. Pessers als zijn gemachtigde. Nu appellant bij de aanvraag een correspondentieadres heeft vermeld en uit onderzoek bleek dat hij na 30 juli 2013 niet langer op het GBA-adres verbleef, is het besluit van 1 november 2013 terecht alleen naar het correspondentieadres gestuurd. Het komt voor rekening en risico van appellant dat dit tijdelijke correspondentieadres wellicht ten tijde van het verzenden van het besluit niet meer correct was. De omstandigheid dat mr. Pessers de aanvraag van appellant heeft ingediend vormde geen reden om het besluit (ook) aan mr. Pessers toe te zenden, omdat hierom niet uitdrukkelijk is verzocht door appellant of mr. Pessers.
4.1
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n), onder wie begrepen de aanvrager.
4.3.
Artikel 2:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
4.4.
Ingevolge artikel 3b, eerste lid, van de Wet GBA zoals dit artikel luidde ten tijde van het nemen van het besluit van 1 november 2013, dient het Uwv bij de adressering van een besluit uit te gaan van de gegevens zoals die in de GBA staan vermeld. Het tweede lid, aanhef en onderdeel d, van dit artikel bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is als een goede vervulling van de taak van de afnemer door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.
4.5.
Het Uwv heeft de Beleidsregels opgesteld in het kader van artikel 3b, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet GBA en vastgelegd in welke situaties het Uwv in het belang van een adequate uitvoering van de opgedragen taken een van het GBA-adres afwijkend adresgegeven gebruikt. Artikel 4 van de Beleidsregels bepaalt dat het Uwv in aanvulling op het GBA-adres een correspondentieadres van een betrokkene gebruikt, indien de betrokkene daar om verzoekt of indien er een bewindvoerder of gemachtigde is gelegitimeerd tot het ontvangen van post voor een betrokkene.
4.6.
.Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4045) dient in de situatie waarin een bestuursorgaan ermee bekend is, dan wel redelijkerwijs kon weten, dat met betrekking tot de aanvraag om een besluit te nemen voor een belanghebbende een gemachtigde optreedt, gelet op artikel 2:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid van de Awb, het op de aanvraag genomen besluit te worden bekend gemaakt door toezenden of uitreiking aan die gemachtigde. De bezwaartermijn neemt dan ook in beginsel pas een aanvang als het besluit aan die gemachtigde is toegezonden of uitgereikt.
4.8.
Mr. Pessers heeft zich in zijn begeleidende brief van 18 september 2013 als gemachtigde gesteld van de aanvrager, nu hij als advocaat van appellant, in de brief aangeduid als “cliënt”, de aanvraag heeft ingediend. Het Uwv had dan ook, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad, het besluit (tevens) dienen toe te zenden of uit te reiken aan de gemachtigde. Artikel 4 van de Beleidsregels schrijft dit ook voor. Door het Uwv is niet weersproken dat de gemachtigde pas kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 1 november 2013 nadat het op 19 mei 2014 is toegezonden aan appellant, die bij het Uwv navraag naar de besluitvorming had gedaan. Nu de gemachtigde op 30 juni 2014 bezwaar heeft gemaakt, kan appellant niet worden tegengeworpen dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
4.9.
Gelet op overweging 4.8 is het bezwaar van appellant op onjuiste gronden
niet-ontvankelijk verklaard bij het bestreden besluit. De aangevallen uitspraak zal, voor zover daarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, worden vernietigd, evenals het bestreden besluit dat in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb geen deugdelijke motivering bevat. Het Uwv dient een nieuwe (inhoudelijke) beslissing op het bezwaar van appellant te nemen.
4.10.
Nu het hoger beroep slaagt, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 990,- wegens in beroep verleende rechtsbijstand en op € 990,- wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ