ECLI:NL:RBDHA:2022:10696
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang en acute financiële noodsituatie
In de zaak tussen verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2] uit [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, hebben verzoekers een voorlopige voorziening aangevraagd na het besluit van 10 juni 2022, waarin hun aanvraag voor bijstand buiten behandeling werd gesteld. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 20 september 2022 zijn verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van “onverwijlde spoed”. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood, en heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig is.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij al maanden hun vaste lasten niet kunnen betalen en dat zij schulden opbouwen. Ze ontvangen een WIA/WGZ-uitkering en toeslagen, maar hebben geen bewijsstukken overgelegd die hun financiële positie onderbouwen of aantonen dat er sprake is van betalingsachterstanden of andere schulden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen acute financiële noodsituatie is en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, voorzieningenrechter, en is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.