2.2.Het college stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Westland, op het standpunt dat de aard en omvang van de benodigde hulp, in het licht van de zorgvuldig onderzochte hulpvraag, voldoende zorgvuldig en onderbouwd is vastgesteld. In het verleden is een pgb verstrekt voor ambulante jeugdhulp omdat sprake is van bovengebruikelijke zorg. Gebleken is echter dat de zorg die op grond van de Jw als bovengebruikelijk wordt aangemerkt, niet afwijkt van de zorg die op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in de vorm van een pgb is toegekend. Dit is een voorliggende voorziening op jeugdhulp, zodat geen recht bestaat op een voorziening op grond van de Jw. Uit coulance heeft het college drie maanden jeugdhulp verstrekt, zodat eiseres kan anticiperen op de inkomensachteruitgang.
3. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig is verlopen. Verder concretiseert het college nergens dat de gevraagde jeugdhulp volledig zou overlappen met de op grond van de Zvw toegekende voorziening. De Zvw-indicatie voorziet alleen in vergoeding van zorghandelingen waarbij sprake is van een medisch risico. De hulp die [naam] als gevolg van zijn ontwikkelingsachterstand en ASS nodig heeft, valt niet onder de Zvw. Van belang is verder dat het college ten onrechte niet heeft gekeken naar de reikwijdte van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiseres. Zij biedt niet alleen overdag intensieve jeugdhulp, maar ook structureel ’s nachts. De hulp die zij [naam] biedt overstijgt haar eigen kracht ruimschoots, waardoor een toereikende voorziening in de vorm van een pgb nodig is. Tot slot betoogt eiseres dat de Verordening Jeugdhulp Westland 2016 niet voldoet aan het vereiste van artikel 2.9 van de Jw dat de afwegingscriteria die tot beoordeling van een jeugdhulpvoorziening leiden in de verordening moeten zijn opgenomen. Het bestreden besluit is daarmee niet draagkrachtig gemotiveerd.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die ten tijde van het bestreden besluit gold, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
5. Uit de artikelen 2.3 en 2.9 van de Jw volgt, mede gelet op de wetsgeschiedenis, dat de algemene begrippen van artikel 2.3 van de Jw nader dienen te worden uitgewerkt en geduid in een verordening op grond van artikel 2.9 van de Jw. Ten behoeve van de rechtszekerheid en ter voorkoming van willekeur dienen in de verordening regels te worden gesteld over het aanbod, de toekenningsvoorwaarden van een individuele voorziening en de wijze van beoordeling en afwegingsfactoren daarbij. De wetgever is nadrukkelijk van mening dat artikel 2.3 van de Jw zelf de jeugdige en zijn ouders onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, biedt over de door het college te verlenen voorzieningen, over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling daarvan, en over de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Niet kan dan ook worden volstaan met een herhaling in de verordening van de begrippen uit de Jw. Het college moet zich bij het nemen van een besluit over toe- of afwijzing van het verzoek om jeugdhulp baseren op de criteria die door de gemeenteraad in de verordening zijn neergelegd.
Verder is artikel 2.9, onder b, van de Jw in de Memorie van Toelichting als volgt toegelicht:
“De gemeente dient op grond van onderdeel b in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening plaatsvindt, af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Te denken valt hierbij aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Ook hiermee wordt de burger rechtszekerheid geboden.”