In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 augustus 2024, wordt de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 27 juli 2024 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 9 augustus 2024, die via telehoren werd gehouden, is eiser verschenen vanuit het detentiecentrum Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd vanwege de openbare orde en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat er meerdere terugkeerbesluiten zijn opgelegd, waar hij geen gehoor aan heeft gegeven. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat een minder dwingende maatregel niet effectief zou zijn. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.