AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van financiële afhankelijkheid en gezondheidsredenen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Britse nationaliteit houdende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiseres ten laste kwam van haar referent, haar schoonzoon. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. De afwijzing van de aanvraag vond plaats op 13 juni 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiseres betoogt dat zij wel ten laste komt van referent en dat de afwijzing in strijd is met haar recht op gezinsleven en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij financieel afhankelijk is van referent en dat haar gezondheidsredenen niet voldoende zijn om de persoonlijke verzorging door referent te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.
Voetnoten
1.Als de rechtbank in de rest van deze uitspraak spreekt over “het bestreden besluit” worden de besluiten van 12 september 2022 én 19 december 2023 bedoeld.
2.Referent heeft de Franse nationaliteit.
3.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
5.Artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
8.Artikel 8 van het EVRM.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:601. 10.Als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000.
11.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
12.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000.
13.Zie voor het bovenstaande paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000.
14.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
15.Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2016 (ECLI:NLRVS:2016:1156) en 29 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4433). 16.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
17.Zie voor het voorgaande het arrest K.A. van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, C-82/16, ECLI:EU:C:2018:308.
18.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.