ECLI:NL:RBDHA:2024:12892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.19614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van financiële afhankelijkheid en gezondheidsredenen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Britse nationaliteit houdende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiseres ten laste kwam van haar referent, haar schoonzoon. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. De afwijzing van de aanvraag vond plaats op 13 juni 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiseres betoogt dat zij wel ten laste komt van referent en dat de afwijzing in strijd is met haar recht op gezinsleven en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij financieel afhankelijk is van referent en dat haar gezondheidsredenen niet voldoende zijn om de persoonlijke verzorging door referent te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.19614 en NL22.19615
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. S. Karadag),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. I.H.E. de Koningh en mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER met het besluit van 13 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 september 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar dochter, referent, de gemachtigde van eiseres en
mr. I.H.E. de Koningh als gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst, zodat verweerder alsnog een hoorzitting kon organiseren.
2.1.
Verweerder heeft eiseres op 21 november 2023 alsnog gehoord en naar aanleiding daarvan een aanvullend besluit genomen op 19 december 2023. In het aanvullend besluit [1] is de afwijzing gehandhaafd.
2.2.
De rechtbank heeft het onderzoek op 3 juli 2024 op zitting hervat. Hierbij waren aanwezig: eiseres en haar dochter, referent, de gemachtigde van eiseres en mr. W. Epema als gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres heeft de Britse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1957. Zij heeft een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend in verband met verblijf bij haar schoonzoon (referent) [2] en meerderjarige dochter. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet vastgesteld kan worden dat eiseres ten laste komt van referent [3] . Eiseres heeft niet aangetoond dat referent haar ten minste één jaar ononderbroken een geldbedrag heeft betaald dat noodzakelijk was om in haar basisbehoeften te voorzien. Ook is niet aangetoond dat eiseres vanwege ernstige gezondheidsredenen specifiek de persoonlijke verzorging van referent of haar dochter nodig heeft [4] . Tot slot vindt verweerder dat de afwijzing niet in strijd is met het recht van eiseres om haar familie- en gezinsleven uit te oefenen [5] .

Wat vindt eiseres in beroep?

4. Eiseres betoogt dat zij wel ten laste komt van referent. Zij kan zonder financiële steun van referent niet in haar eigen onderhoud voorzien en ze heeft veel stukken overgelegd om dit te onderbouwen. Eiseres verwijst in dit kader naar twee uitspraken van deze rechtbank [6] . Met name is van belang dat verweerder ten onrechte alleen de financiële aspecten heeft betrokken. Verweerder heeft ten onrechte niet gekeken naar de bijzondere persoonlijke omstandigheden. Hierbij wijst eiseres op de emotionele en psychische ondersteuning die zij van referent en dochter krijgt. Ter onderbouwing van de persoonlijke omstandigheden heeft eiseres verschillende stukken ingediend. Het weigeren van het verblijfsdocument heeft bovendien tot gevolg dat referent gedwongen zal worden om het grondgebied van de EU te verlaten. Dat is in strijd met artikel 20 van het VWEU [7] . Ook is de afwijzing in strijd met het recht van eiseres om haar familie- en gezinsleven uit te oefenen [8] . Verweerder heeft in dit kader niet alle relevante omstandigheden betrokken. Tot slot doet eiseres een beroep op het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?5. In het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd ingegaan op de gronden van bezwaar. Voor zover eiseres in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens haar ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de bezwaargronden in beroep niet leiden tot vernietiging daarvan [9] .
Ten laste komen van5.1. In geschil is allereerst tussen partijen of eiseres ten laste komt van referent en daardoor is aan te merken als familielid van een Unieburger [10] .
5.2.
Uit het beleid van verweerder volgt dat wordt aangenomen dat een familielid ten laste komt van een Unieburger als hij op het moment dat het familielid verzoekt om hereniging met de Unieburger in het land van herkomst materieel wordt ondersteund door de Unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn [11] .
Uit het beleid van verweerder volgt verder dat in een situatie als die van eiseres [12] in ieder geval wordt aangenomen dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoefte voorziet. Dat de materiële ondersteuning reëel is, wordt in ieder geval aangenomen als de Unieburger aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst [13] .
5.3.
De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie [14] kan worden afgeleid dat het feit dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld heeft betaald aan de vreemdeling kan aantonen dat er sprake is van een situatie van reële afhankelijkheid van de vreemdeling ten opzichte van de referent, voor zover deze steun noodzakelijk is om in de basisbehoefte van de vreemdeling te voorzien. Uit die jurisprudentie kan volgens de hoogste bestuursrechter ook worden afgeleid dat om te beoordelen of de verleende financiële of materiële steun noodzakelijk is, verweerder moet bekijken of de vreemdeling ten tijde van de aanvraag gezien zijn economische en sociale toestand niet in staat was om in zijn land van herkomst in zijn basisbehoefte te voorzien, zodat daar de noodzaak voor materiële steun bestond [15] .
5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij heeft aangetoond dat ze ten laste komt van referent. Hoewel eiseres veel stukken heeft overgelegd, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat uit deze stukken niet blijkt dat referent ten minste één jaar ononderbroken een geldbedrag heeft betaald aan eiseres en dat dit voor haar noodzakelijk was om in haar basisbehoeften te voorzien. Zoals verweerder heeft uitgelegd, volgt uit de overgelegde gegevens dat de maandelijkse inkomsten van eiseres in het Verenigd Koninkrijk hoger waren dan haar maandelijkse uitgaven. Bovendien zijn er geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat referent eiseres regelmatig materieel ondersteunde. Verweerder heeft verder betrokken dat er stukken zijn overgelegd over incidentele overmakingen en betaalde kosten. Hierover heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat vooralsnog onvoldoende duidelijk is waarom deze materiële ondersteuning noodzakelijk was of waarom eiseres deze ondersteuning vanwege haar financiële of sociale situatie nodig had om in haar basisbehoeften te voorzien. Verweerder heeft de individuele omstandigheden van eiseres betrokken en naar het oordeel van de rechtbank voldoende uitgelegd waarom eiseres ook niet op een andere manier heeft aangetoond dat zij ten laste komt van referent.
Voor zover eiseres betoogt dat het op de weg van verweerder had gelegen om actief meer informatie te verzamelen, volgt de rechtbank haar daarin niet. Het is in eerste instantie aan eiseres om met stukken te onderbouwen dat zij ten laste komt van referent. Zoals de rechtbank eerder opmerkte, heeft eiseres ook veel stukken overgelegd. Daarmee heeft ze haar inkomsten en uitgaven inzichtelijk gemaakt, maar zoals de rechtbank hierboven al oordeelde mocht verweerder op basis van die stukken tot de conclusie komen dat eiseres niet ten laste komt van referent. Zoals verweerder op de zitting van 3 juli 2024 heeft toegelicht, gaat het er in dit geval niet om dat eiseres te weinig stukken heeft overgelegd over haar (financiële) situatie, maar om de inhoud van deze stukken. Voor verweerder waren er geen onduidelijkheden meer die opgehelderd moesten worden met extra stukken. Verweerder is echter tot een andere conclusie gekomen over de inhoud van de stukken dan eiseres.
Tot slot leidt de verwijzing van eiseres naar twee uitspraken van de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu die uitspraken op belangrijke punten verschillen van de situatie van eiseres. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft gesteld, was in die zaken wel aangetoond dat er op (enigszins) structurele basis geld werd overgemaakt door de referent aan de vreemdeling. Daar komt nog bij dat in een van de zaken niet alle relevante stukken waren betrokken door verweerder en dat in beide zaken geen sprake was van een situatie dat de vreemdeling meer inkomsten had dan uitgaven (zoals bij eiseres wel het geval is).
Persoonlijke verzorging vanwege ernstige gezondheidsredenen5.5. Ten tweede is in geschil of eiseres heeft aangetoond dat ze vanwege ernstige gezondheidsredenen de persoonlijke verzorging van referent strikt nodig heeft en of zij daardoor in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER [16] .
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat de persoonlijke verzorging door referent een strikte behoefte is. Eiseres heeft weliswaar stukken overgelegd over medische klachten, maar hieruit heeft verweerder niet hoeven af te leiden dat er sprake is van ernstige gezondheidsredenen waarvoor eiseres de persoonlijke verzorging van referent en haar dochter nodig heeft. Verweerder heeft hierbij volgens de rechtbank alle stukken en individuele omstandigheden betrokken. Zo heeft verweerder betrokken dat eiseres onder meer psychische klachten heeft gehad waarvoor zij onder behandeling heeft gestaan en dat zij momenteel ook weer psychische klachten heeft. Daarover staat in de stukken onder meer dat eiseres baat zou hebben bij contact met organisaties voor mentale ondersteuning, maar dat zij geen medische zorg nodig heeft en dat het eiseres lukt om een veiligheidsplan te volgen. Verweerder heeft verder erkend dat eiseres emotioneel ondersteund wordt door haar dochter, dat zij emotioneel erg aan elkaar gehecht zijn en dat ze nauwe banden met elkaar hebben. Gelet op die omstandigheden is het goed te begrijpen dat eiseres graag bij haar dochter en referent wil verblijven. Verweerder heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat eiseres vanwege ernstige gezondheidsredenen de persoonlijke verzorging nodig heeft van haar dochter en referent.
Artikel 20 van het VWEU
5.7.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat volwassenen in beginsel in staat zijn om onafhankelijk van hun familieleden een leven te leiden. Het is daarom bij volwassenen alleen in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan. Dit is het geval als de betrokkenen, gelet op alle omstandigheden, op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden [17] .
5.8.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 20 van het VWEU. Zoals verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft uitgelegd, is niet gebleken dat eiseres vanwege medische klachten of andere redenen op geen enkele manier van referent en haar dochter kan worden gescheiden. De rechtbank benadrukt onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de lat voor dergelijk verblijfsrecht in deze situatie erg hoog ligt en alleen wordt gehaald in de meest uitzonderlijke gevallen. Alhoewel de rechtbank inziet dat eiseres het emotioneel en psychisch gezien moeilijk heeft met de huidige situatie, is van een dergelijke uitzonderlijke situatie op dit moment geen sprake.
Dat de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU wordt aangetast, volgt de rechtbank niet. Nu geen sprake is van een situatie waarbij eiseres en referent op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden, zal referent niet gedwongen worden om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Het wordt hem door de afwijzing van de aanvraag dan ook niet onmogelijk gemaakt om zijn rechten als Unieburger uit te oefenen.
Artikel 8 van het EVRM
5.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent (of haar dochter) en dat daarom geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
5.10.
Verweerder heeft in zijn beoordeling betrokken dat eiseres en haar dochter sinds 2012 niet meer samenwonen en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij afhankelijk is van hulp of dat zij zonder hulp niet zelfstandig kan functioneren. Verweerder heeft ook de overgelegde verklaring betrokken over de mentale klachten die eiseres heeft (gehad), maar zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaring niet blijkt waar de gestelde afhankelijkheid van de familie uit bestaat. Verweerder heeft er in dit kader verder op mogen wijzen dat niet is gebleken dat er geen alternatieven zijn voor de zorg die eiseres eventueel nodig zou hebben. Zij heeft in het verleden ook gebruik gemaakt van de voorzieningen in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres niet heeft aangetoond dat er geen anderen zijn die haar zouden kunnen helpen in het Verenigd Koninkrijk. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres actief is geweest bij de kerk en daar anderen heeft geholpen. Ook heeft verweerder terecht de banden van eiseres met het Verenigd Koninkrijk en Nederland betrokken. Tot slot heeft verweerder de emotionele afhankelijkheid en de financiële steun betrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter niet meer dan normaal is tussen een meerderjarige dochter en haar moeder en dat de financiële steun kan worden voortgezet zoals dat nu gebeurt. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder alle relevante individuele aspecten in zijn beoordeling heeft betrokken en dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat tussen eiseres en haar dochter geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
5.11.
Eiseres heeft nog betoogd dat verweerder het culturele aspect niet of onvoldoende heeft betrokken in haar zaak. Volgens eiseres is het in haar cultuur vanzelfsprekend dat kinderen hun ouders in huis nemen en voor hen zorgen. Dat maakt dat culturele omstandigheden in haar geval in het voordeel zouden moeten werken voor de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals de gemachtigde van verweerder op de zitting van 3 juli 2024 terecht heeft gesteld, zou het op deze manier betrekken van culturele aspecten ertoe leiden dat er voor vreemdelingen met verschillende culturele achtergronden verschillende maatstaven zouden zijn voor het aannemen van familie- en gezinsleven.
Evenredigheidsbeginsel5.12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat het beroep op het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en heeft uitgelegd waarom het beroep daarop niet kan slagen. Eiseres heeft in beroep niet concreet gemaakt wat aan deze motivering van verweerder niet klopt.

Conclusie en gevolgen

6.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en niet langer sprake is van connexiteit [18] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen verzet of hoger beroep open.

Voetnoten

1.Als de rechtbank in de rest van deze uitspraak spreekt over “het bestreden besluit” worden de besluiten van 12 september 2022 én 19 december 2023 bedoeld.
2.Referent heeft de Franse nationaliteit.
3.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
5.Artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4974) en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:7178).
7.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
8.Artikel 8 van het EVRM.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:601.
10.Als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000.
11.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
12.Artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000.
13.Zie voor het bovenstaande paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000.
14.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
15.Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2016 (ECLI:NLRVS:2016:1156) en 29 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4433).
16.Artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
17.Zie voor het voorgaande het arrest K.A. van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, C-82/16, ECLI:EU:C:2018:308.
18.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.