ECLI:NL:RBDHA:2024:12408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 18 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, die door verweerder op 27 mei 2024 als ongegrond is afgewezen. Echter, op 18 juni 2024 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, wat eiseres niet voorafgaand aan de zitting heeft gecommuniceerd. Tijdens de zitting op 19 juni 2024 hebben de gemachtigden van beide partijen deelgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiseres zich richt tegen het ingetrokken besluit en het niet-tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft bij het beroep tegen het ingetrokken besluit, omdat dit inmiddels is ingetrokken. Het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit is echter ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 18 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2
Met het besluit van 18 juni 2024 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Eiseres heeft hierop niet voorafgaand aan de zitting gereageerd.
1.3
Het beroep is op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank zal hierna ingaan op het beroep voor zover dat is gericht tegen het intrekkingsbesluit, het ingetrokken bestreden besluit en het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep zijn gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit en tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag. Dit laatste gezien hetgeen de gemachtigde van eiseres op zitting heeft gesteld.
Het intrekkingsbesluit
4. In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
4.1
De rechtbank constateert dat eiseres met haar beroep beoogt een positieve beslissing te krijgen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft dat niet gekregen. In zoverre heeft eiseres een belang. Eiseres is er gezien de strekking van haar beroep tegen het bestreden besluit echter mee eens dat het bestreden besluit onjuist was. De intrekking is hiermee in overeenstemming. Dat betekent dat eiseres geen procesbelang heeft bij een beroep tegen het intrekkingsbesluit.
4.2
Het beroep heeft gezien het voorgaande geen betrekking op het intrekkingsbesluit.
Het bestreden besluit
5. In artikel 6:19, zesde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg staat aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5.1
Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres nog een belang heeft, als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid van de Awb, bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, aangezien het bestreden besluit inmiddels is ingetrokken. Eiseres heeft daarmee effectief het doel bereikt van haar beroep tegen het bestreden besluit, te weten de vernietiging van het bestreden besluit. Eiseres heeft daarnaast een belang bij een beslissing op haar aanvraag. Het is echter aan verweerder om (opnieuw) te beslissen op de aanvraag; de rechtbank is hiertoe niet bevoegd. Dat betekent dat eiseres ook in zoverre geen belang heeft bij haar beroep. Een eventueel toekomstig belang bij de nieuwe beslissing leidt niet tot procesbelang bij dit beroep. Hierbij wordt verder nog in aanmerking genomen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken, onvoldoende aanleiding vormt om tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep over te gaan. [1] Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk vanwege het vervallen van procesbelang.
Het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit
6. Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag. Eiseres beroept zich daarbij op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 maart 2024 [2] .
6.1
In artikel 6:2, onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke
voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), voor zover hier van belang, is bepaald dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven. Gelet op de door eiseres ter zitting genoemde uitspraak is de termijn niet verlengd met negen maanden, ondanks WBV 2023/3.
6.2
Uit het digitale dossier blijkt niet dat een ingebrekestelling ter zake van het niet tijdig beslissen op de aanvraag is verzonden naar verweerder. Omdat verweerder ermee bekend was dat, na de intrekking van het bestreden besluit, de situatie zou ontstaan dat op de aanvraag van eiseres niet tijdig is beslist, kan redelijkerwijs niet van eiseres worden verwacht dat zij voorafgaand aan haar beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelde. [3] De rechtbank overweegt dat het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiseres daarom ontvankelijk is.
6.3
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit gegrond.
Welke beslistermijn wordt opgelegd?
7. Omdat verweerder op dit moment nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Hij moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen of als dat nodig is voor de naleving van wettelijke voorschriften kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [5] De rechtbank constateert dat verweerder bij de intrekking van het besluit niet heeft aangegeven binnen welke termijn hij ernaar streeft om een nieuw besluit te nemen.
7.1
In de uitspraak van 8 juli 2020 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de
zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
7.2
In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van acht weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. Daarbij is relevant dat al een nader gehoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Wordt er een dwangsom opgelegd?
8. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet [7] bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 (over de bestuurlijke dwangsom), afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb (over de rechterlijke dwangsom) niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
8.1
In zijn uitspraak van 30 november 2022 [8] heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, in strijd is met artikel 47 van het EU Handvest. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is op dit punt daarom onverbindend. Dit betekent het volgende. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank binnen welke termijn verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan de uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8.2
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Proceskostenveroordeling
9. Omdat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een asielbesluit gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 procespunt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). De rechtbank merkt in dit geval de zaak aan als van een gemiddeld gewicht. Bij reguliere beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit geldt weliswaar een licht gewicht, maar dit beroep was een inhoudelijk beroep totdat het bestreden besluit werd ingetrokken. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is verder niet gebleken.
Geen tussenuitspraak
10. Ten overvloede het volgende. De rechtbank doet geen tussenuitspraak op het beroep
tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 8:51a Awb is dit alleen mogelijk in het geval van een inhoudelijke beoordeling van een besluit. Bij het beroep tegen het bestreden besluit noch het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit doet zich dit voor. Wel verdient het aandacht dat de gang van zaken bij de intrekking van het besluit (één dag voor de zitting) nodeloos beslag legt op zittingscapaciteit. Ook leidt de intrekking ertoe dat de rechtbank de mogelijkheid wordt onthouden de zaak onder zich te houden. Als verweerder – in plaats van het bestreden besluit intrekt – een verzoek om aanhouding doet en vervolgens een nieuw, al dan niet aanvullend besluit neemt, wordt dit voorkomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres en op wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, en 3 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3934.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.