ECLI:NL:RBDHA:2024:382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 12 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een eiser van Surinaamse nationaliteit, die in detentie verbleef. De eiser had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 6 september 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld met behulp van telehoren, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.E. Groenenberg, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. G.M. Bouius.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst in een uitspraak van 15 december 2023 en moest nu beoordelen of het voortduren van deze maatregel rechtmatig was sinds de sluiting van het onderzoek in de voorgaande zaak op 8 december 2023. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van de eiser werkte en dat er nog steeds zicht op uitzetting was. Dit werd onderbouwd door de voortgangsrapportage en de gesprekken die met de Surinaamse autoriteiten waren gevoerd.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de bereidheid van de Surinaamse autoriteiten om een laissez-passer af te geven, en dat het tijdsverloop sinds de aanvraag niet zodanig was dat dit de rechtmatigheid van de bewaring in gevaar bracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40698
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
van Surinaamse nationaliteit
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 15 december 2023 in de zaak NL23.37603. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande zaak op 8 december 2023 rechtmatig is.
3. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan eisers uitzetting werkt en dat er nog steeds zicht op uitzetting is.
4.1.
Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder in de onderhavige beoordelingsperiode op 11 december 2023 en op 11 januari 2024 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd en bij de Surinaamse autoriteiten heeft gerappelleerd op 12 december 2023 en 2 januari 2024 aangaande de verzochte laissez-passer (lp). De stelling van eiser dat het laatste rappel niet blijkt uit de voortgangsrapportage en dat daarvan geen verslag is opgemaakt klopt, maar leidt niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de gemachtigde van verweerder hierover op zitting naar voren heeft gebracht, waarbij concreet is gewezen op een mail van de regievoerder waaruit dit blijkt. Van strijd met de goede procesorde is in dit verband evenmin sprake. Eiser heeft bovendien op zitting voldoende de gelegenheid gehad hierop een reactie te geven.
4.2.
Verder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te concluderen dat de Surinaamse autoriteiten niet kunnen of willen overgaan tot een afgifte van een lp voor eiser, zodat er nog steeds zich op uitzetting kan worden aangenomen. Het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag van 7 september 2023 tot heden is niet zodanig lang dat zou moeten worden aangenomen dat er geen lp zal worden afgegeven. Voorts is ook in algemene zin sprake van zicht op uitzetting naar Suriname. De gemachtigde van verweerder heeft er op zitting op gewezen dat in 2023 nog steeds noodpaspoorten door de Surinaamse autoriteiten worden afgegeven. Hoeveel er dit zijn geweest in de context van het aantal aanvragen, acht de rechtbank in dit verband niet relevant. Voldoende is dat noodpaspoorten worden afgegeven, zodat zicht op uitzetting in algemene zin bestaat. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet actief en niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). Onder al deze omstandigheden is er nog steeds sprake van zicht op uitzetting naar Suriname.
5. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode vanaf 8 december 2023 tot heden onrechtmatig is geweest.
6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.