ECLI:NL:RBDHA:2024:12388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/2345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op Anw-uitkering na afwijzing door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw). De eiser, die sinds 2013 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft de aanvraag voor een Anw-uitkering ingediend op basis van de stelling dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de medische beoordeling door het Uwv concludeerde dat de eiser minder dan 45% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser zijn beroep tegen het bestreden besluit van de Svb heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb zich heeft gebaseerd op een advies van het Uwv, dat zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het advies beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat de eiser minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de medische beoordeling onzorgvuldig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de Anw-uitkering door de Svb in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2021 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) afgewezen omdat eiser niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is.
Bij beslissing op bezwaar van 13 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Daarin is meegedeeld dat het beroepschrift door de Svb is doorgestuurd aan het Uwv [1] voor een reactie op de beroepsgronden die gericht zijn tegen de door het Uwv verrichte beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Eiser is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere (medische) informatie over te leggen. De Svb is verzocht om die informatie aan het Uwv door te sturen voor een aanvullende beoordeling daarvan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
Van eiser zijn stukken ingekomen.
Van de Svb is een brief met bijlagen ingekomen van 5 juni 2024 met daarbij gevoegd een medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 24 mei 2024.
Na het ongebruikt verstrijken van de termijn waarbinnen partijen kenbaar hadden kunnen maken gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 1 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontvangt sinds 2013 een bijstandsuitkering van de gemeente Den Haag, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (dSZW). Sinds 26 juni 2020 is hij weduwnaar. Op 8 augustus 2021 heeft de dSZW bij de Svb voor eiser een Anw-uitkering aangevraagd met het verzoek te beoordelen of eiser hierop recht heeft vanwege meer dan 45% arbeidsongeschiktheid. Redengevend daartoe is dat eiser volgens de dSZW al vanaf de toekenning van de bijstandsuitkering niet in staat is gebleken om werkzaam te zijn in duurzaam loonvormende arbeid als gevolg van lichamelijke en psychische beperkingen. Als onderdeel van de besluitvorming heeft de Svb het Uwv verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser te beoordelen. Omdat de uitkomst van die beoordeling is dat eiser niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is, heeft de Svb geweigerd eiser een Anw-uitkering toe te kennen. In bezwaar is de Svb daar niet op teruggekomen.
Besluitvorming
2.1.
Het primaire besluit
2.1.1.
Ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de primaire verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met daarin opgenomen de mogelijkheden en beperkingen van eiser. Eiser heeft beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Hij is aangewezen op een aangepast arbeidspatroon van maximaal 30 uur in de week en arbeid zonder afleidingen, storingen, strikte tijdslimieten en taken met een grote eindverantwoordelijkheid. Eiser is beperkt in het uitvoeren van meerdere (complexe) taken tegelijk, het omgaan met conflicten en intensief en langdurig contact met klanten of patiënten. In haar medisch onderzoeksverslag van 30 november 2021 heeft de primaire verzekeringsarts dan ook geconcludeerd dat eiser op de overlijdensdatum van zijn partner als rechtstreeks en objectief medisch gevolg van
ziekte of gebrek een vermindering van de functionele mogelijkheden die ten minste drie maanden heeft geduurd.
2.1.2.
De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het arbeidsdeskundig rapport van 10 december 2021 een aantal gangbare functies geselecteerd die voor eiser geschikt moeten worden geacht. Het loon dat met de mediaanfunctie kan worden verdiend bedraagt meer dan 55% van het maatmaninkomen, dat minimaal het wettelijk minimumloon voor 38 uur per week is omdat eiser geen recent arbeidsverleden heeft. De primaire arbeidsdeskundige acht eiser in staat 65,79% te verdienen van het maatmaninkomen, zodat de verdiencapaciteit van eiser meer dan 55% van het dat inkomen bedraagt.
2.2.
Het bestreden besluit
2.2.1.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 27 december 2022 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, waartoe hij samengevat het volgende overweegt. De beperkingen van eiser zijn op adequate wijze weergegeven door de primaire verzekeringsarts. Met de psychische klachten van eiser is voldoende rekening gehouden. In de FML zijn beperkingen aangenomen voor stresserende arbeidsomstandigheden alsmede een urenbeperking. Van geen benutbare mogelijkheden is geen sprake. Over de door eiser gestelde gewrichtsklachten merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiser op het vragenformulier geen lichamelijke belemmeringen in houdingen of handelingen heeft aangegeven en dat die ook niet blijken uit de dagelijks verrichte activiteiten. Ook ondergaat eiser geen behandeling voor lichamelijke klachten terwijl daar ook geen lopend onderzoek naar is.
2.2.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 6 januari 2023 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 45% gehandhaafd. In aanvulling op het rapport van de primaire arbeidsdeskundige merkt de arbeidsdeskundige b&b op dat blootstelling aan al te veel lawaai voorkomen kan worden door het gebruik van een headset, voor zover dat gebruik in de functies sowieso al niet aan de orde is. Overbelasting door afleiding door veel bewegende en lopende mensen in de directe omgeving is in de geduide functies niet aan de orde. In de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen zoals opgenomen in de FML is eiser belastbaar volgens ten minste de referentiewaarden. Van al te hoge belastingeisen is geen sprake, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
Standpunten
3. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend sector en dat hij ten onrechte nooit door een arbeidsdeskundige persoonlijk is gesproken.
4. De Svb handhaaft in beroep zijn standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering.
Het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’ is nader gedefinieerd in artikel 11 van de Anw dat als volgt luidt:
Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; onder meer de uitspraak van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3723) wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met artikel 11 van de Anw kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’ in de arbeidsongeschiktheidswetten, zodat het voor de hand ligt bij de toepassing van die bepaling zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak over het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’ in die wetten.
Beoordeling
6. De rechtbank moet beoordelen of de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 45%. Daarbij zal moeten worden getoetst of de Svb de beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is om met gangbare arbeid tenminste 55% te verdienen van het maatmaninkomen. Daarbij is niet bepalend of eiser gangbare arbeid kan verkrijgen maar of hij daarvoor (in theorie) geschikt kan worden geacht.
6.1.
Voorop staat dat de Svb zich mag baseren op een advies van het Uwv als de daaraan ten grondslag liggende rapporten voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als een betrokkene het niet eens is met de inhoud van het rapport, moet hij aannemelijk maken dat het rapport niet aan deze eisen voldoet.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is omdat geen informatie is opgevraagd bij de huisarts van eiser. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1385 en die van16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569) behoort het namelijk tot de expertise van verzekeringsartsen om de juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en zo nodig informatie op te vragen. Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen. Hiervan is in deze zaak niet gebleken. Het voorgaande wordt niet anders door de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd. In de medische rapportage van 24 mei 2024 is de verzekeringsarts b&b daarop kenbaar gemotiveerd ingegaan, terwijl eiser de juistheid daarvan niet heeft betwist.
6.3.
Op de door eiser genoemde gewrichtsklachten is de verzekeringsarts b&b kenbaar ingegaan, terwijl eiser de overweging van de verzekeringsarts b&b dat uit de dagelijkse verrichte activiteiten van eiser geen belemmeringen blijken terwijl hij ook geen behandeling of lopend onderzoek voor lichamelijke klachten heeft, niet gemotiveerd heeft betwist. Beperkingen kunnen alleen worden vastgesteld als deze te herleiden zijn als medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte of gebrek. Dat eiser melding heeft gemaakt van onder meer gewrichtsklachten, maakt niet dat die klachten te herleiden zijn als medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte of gebrek. In beroep heeft eiser informatie van zijn huisarts overgelegd, maar daarin zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen aanwijzingen te vinden dat sprake is van een actieve arteritis psoriatica (een vorm van reuma) met beperkingen in het functioneren bij eiser. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts b&b.
6.4.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat het arbeidsdeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat hij geen gesprek met de arbeidsdeskundige heeft gehad. De primaire arbeidsdeskundige heeft getracht met eiser te spreken, wat niet gelukt is omdat het door eiser opgegeven telefoonnummer niet in gebruik is en er geen ander nummer bekend is. De rechtbank overweegt dat, hoewel het beter zou geweest om eiser (opnieuw) de gelegenheid te bieden tot een persoonlijk onderhoud met de primaire arbeidsdeskundige en/of de arbeidsdeskundige b&b, dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiser is immers in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen het primaire besluit, dus ook tegen de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige. Tevens heeft de arbeidsdeskundige b&b een volledige heroverweging van de arbeidskundige beoordeling verricht (uitspraak van de CRvB van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4016).
6.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. Nu eiser bovendien in zijn beroepschrift geen argumenten heeft aangevoerd waarom hij de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet zou kunnen vervullen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiser.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een advies met een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat eiser minder dan 45% arbeidsongeschikt was. De Svb heeft daarom eveneens terecht geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een Anw-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.