ECLI:NL:CRVB:2017:4016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de herziening van een WAO-uitkering na toename van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had een WAO-uitkering die sinds september 1990 was toegekend, maar meldde in oktober 2013 een toename van zijn arbeidsongeschiktheid na een ongeval in 2006. Het Uwv besloot dat de herziening van de uitkering niet mogelijk was, omdat dit niet binnen vijf jaar na de toekenning of herziening van de uitkering viel. Appellant maakte bezwaar, dat gegrond werd verklaard, en zijn uitkering werd herzien naar een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de aanwezigheid van een basisarts tijdens het onderzoek. Appellant stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rapporten van de verzekeringsarts en de informatie van het EMC en PsyQ gaven geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.