ECLI:NL:RBDHA:2024:1237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het Dublin-systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië te maken heeft gehad met pushbacks en mishandeling, wat zijn psychische klachten zou verklaren. Hij betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van Europese en mensenrechtenverdragen door andere lidstaten. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat dit vertrouwen in het geval van Kroatië niet gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat de hoogste bestuursrechter in eerdere uitspraken heeft bevestigd dat er geen concreet bewijs is van systematische schendingen van rechten van Dublinclaimanten in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië niet leiden tot een reëel risico voor eiser en dat verweerder de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2003. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt alles wat hij eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij stelt dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In Kroatië heeft eiser meermaals en recent nog te maken gekregen met pushbacks en is daar gedetineerd en mishandeld. Als gevolg hiervan heeft hij een litteken, psychische klachten en nachtmerries. Vanwege deze ervaringen kan van hem niet worden gevergd dat hij opnieuw in Kroatië een verzoek om internationale bescherming indient, ongeacht of Kroatië zich aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een aantal uitspraken [2] . Verweerder zou opnieuw moeten toetsen aan artikel 17, eerste lid Dublinverordening. In Kroatië heeft eiser geen tolk, rechtsbijstand en opvang gekregen waardoor niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 [3] zijn gesteld ten aanzien van de deelbaarheid van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, de bewijslast en bewijsmiddelen moeten afgewacht worden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch heeft een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, nu niet uitgesloten was dat de overdracht onomkeerbare gevolgen voor de vreemdeling zou hebben. [4] Ten slotte stelt eiser dat er bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
6.1
Ook in deze zaak mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit ten aanzien van Kroatië niet kan. De hoogste bestuursrechter heeft dit in de uitspraak van 13 september 2023 [7] bevestigd. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij is van belang dat de hoogste bestuursrechter de door eiser aangehaalde prejudiciële vragen die gesteld zijn aan het Hof van Justitie heeft meegenomen in haar overweging. Ook is de hoogste bestuursrechter tot de conclusie gekomen dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten op dit moment te maken hebben met pushbacks in Kroatië. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van deze prejudiciële vragen. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch een verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen, nu niet uitgesloten was dat de overdracht onomkeerbare gevolgen voor de vreemdeling zou hebben, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nog daargelaten dat eiser zijn gestelde psychische klachten niet heeft onderbouwd.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ten aanzien van de uitspraken van de rechtbank Haarlem waar eiser op heeft gewezen overweegt de rechtbank dat uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [8] volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of verweerder gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid.
6.3
Met het claimakkoord heeft Kroatië gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Daarom kan van eiser worden gevergd dat hij opnieuw een verzoek om internationale bescherming indient in Kroatië, ook als hij in het verleden te maken heeft gehad met pushbacks. Als eiser in Kroatië toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen of problemen bij de behandeling of beoordeling van zijn asielaanvraag, in de opvang, of anderszins ligt het op zijn weg hierover bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
7. Gelet op wat is overwogen onder punt 6 tot en met punt 6.3 leiden de tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië er niet toe dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor eiser specifiek een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook op goede gronden niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek of strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Uitspraken van de rechtbank Haarlem van 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20308 en 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
3.Tussenuitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
4.Uitspraak van 18 november 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5287.
5.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.