ECLI:NL:RBDHA:2024:12281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 17 juli 2024, waarin de minister van Asiel en Migratie aan eiseres de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, gezien het risico op onttrekking. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 17 juli 2024 waarin de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De minister heeft op 26 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [2] als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Eiseres betwist alle zware en lichte gronden.
Zware grond 3a
5.2.
Eiseres voert ten eerste aan dat de zware grond 3a haar niet tegengeworpen kon worden gelet op het feit dat zij asielzoeker is. Hierbij verwijst eiseres naar artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag waaruit volgt dat er geen strafsancties mogen worden toegepast op vluchtelingen die onrechtmatig het land binnenkomen en zich onverwijld bij de autoriteiten hebben gemeld en aangeven dat zij geldige redenen hebben voor deze onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
5.2.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De zware grond 3a is namelijk feitelijk juist, omdat eiseres niet beschikt over een geldig paspoort of een geldig visum. Volgens vaste rechtspraak kan de minister bij de zware grond 3a volstaan met een toelichting dat deze grond zich feitelijk voordoet. [3] De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de zware grond 3a zich feitelijk voordoet door te motiveren dat eiseres niet beschikt over een geldig paspoort of visum om Nederland in te reizen. De stelling van eiseres dat zij asielzoeker is, doet niet af aan de feitelijke juistheid. Hiermee toont zij namelijk niet aan dat zij wel over een geldig reisdocument beschikte tijdens haar inreis. Verder ziet de rechtbank niet in waarom deze grond in strijd zou zijn met artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Het tegenwerpen van de zware grond 3a is namelijk niet hetzelfde als een strafsanctie.
Zware grond 3k
5.3.
Ten aanzien van de zware grond 3k voert eiseres aan dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat zij geen medewerking heeft verleend aan de overdracht. Ten eerste is er geen MOB-melding. Bovendien heeft eiseres haar medewerking verleend bij een eerdere overdracht, maar heeft zij per ongeluk haar vlucht gemist. Vervolgens is eiseres feitelijk beschikbaar geweest voor de autoriteiten. Ze is namelijk gelijk weer teruggebracht naar Ter Apel. [4]
5.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De zware grond 3k is immers feitelijk juist. Weliswaar erkent de minister dat er inderdaad geen MOB-melding is. Dat is echter niet de reden dat de zware grond 3k aan eiseres is tegengeworpen. De motivering bij deze zware grond is als volgt. Uit de motivering bij deze grond in de maatregel van bewaring volgt dat eiseres op 17 april 2024 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen. Op 23 mei 2024 is het verzoek om een voorlopige voorziening bij het beroep afgewezen en is op dezelfde dag het beroep ongegrond verklaard. Op 19 juni 2024 is het hoger beroep ongegrond verklaard, waardoor het overdrachtsbesluit in rechte vaststaat. Vervolgens was op 27 juni 2024 een vrijwillige overdracht voor eiseres gepland. Uit de verklaring van de KMar volgt dat eiseres goed geïnformeerd was over haar vlucht, waar zij zich moest melden en hoe laat zij dit moest doen. Eiseres is echter vervolgens naar het toilet gegaan en heeft daardoor haar vlucht gemist. De vlucht is vertrokken om 10:17 uur naar Lyon en eiseres heeft zich vervolgens gemeld op de afgesproken locatie om 10:45 uur. Ze gaf aan dat ze moe was en wilde gaan slapen. Eiseres heeft zich verder niet meer gemeld bij DT&V. [5] De rechtbank maakt uit deze gegevens op dat eiseres door haar gedrag geen medewerking heeft gegeven aan haar overdracht. Gelet op de toelichting in de maatregel van bewaring heeft de minister hiermee voldoende gemotiveerd dat deze grond feitelijk juist is. Dat eiseres feitelijk beschikbaar is geweest voor de autoriteiten omdat zij zich daarna heeft gemeld in Ter Apel, maakt dit niet anders. Dit neemt namelijk niet weg dat zij geen medewerking heeft verleend aan haar overdracht naar Frankrijk.
De lichte gronden
5.4.
Omdat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [6] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiseres voert aan dat de minister voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel zoals een meldplicht.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [7] De minister mocht eiseres daarom in bewaring houden met het oog op het veilig stellen van de overdracht. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiseres heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die hadden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiseres rechtmatig was en de minister geen schadevergoeding aan eiseres hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Eiseres verwijst in dit verband naar ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2935 en ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
5.Zie M109 Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59a van de Vw 2000, pagina 3.
6.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.