5.2.Naar aanleiding van het BMA-advies van 17 maart 2023 en gewijzigd beleid, heeft de minister het BMA de aanvullende vraag voorgelegd of gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de genoemde behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Daarop heeft het BMA op 1 augustus 2023 – onder verwijzing naar de conclusies in het advies van 17 maart 2023 – geantwoord dat bij het uitblijven van de behandeling voor de hepatitis B-infectie en de PTSS, geen medische noodsituatie binnen de genoemde indicatieve termijn wordt verwacht.
6. Eiser is over zijn bezwaar gehoord. Eiser wijst in dat verband op artikel 8 van het EVRM in het kader van opgebouwd privéleven en op de omstandigheid dat bij het eerder opgelegde terugkeerbesluit ten onrechte geen rekening is gehouden met het arrest TQ van het Hof van Justitie.
Wat staat er in het bestreden besluit?
7. Bij het bestreden besluit verklaart de minister het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 maart 2021 wederom ongegrond. Onder verwijzing naar de conclusies in het BMA-advies van 17 maart 2023, en het aanvullende advies van 1 augustus 2023, stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Daarbij neemt de minister het standpunt in dat dit BMA-advies een deskundigenadvies is waarvan hij mag uitgaan en dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit advies. Het BMA-advies kan daarom aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen. Het uitblijven van de behandeling die eiser voor zijn medische klachten ontvangt leidt immers niet tot een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden en eiser kan onder voorwaarden reizen. Verder leidt uitzetting van eiser niet tot schending van het recht op bescherming van privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en staat het eerder opgelegde terugkeerbesluit in rechte vast, aldus de minister.
Hoe luidt het toetsingskader voor aanvragen om uitstel van vertrek op medische gronden?
8. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen. Volgens het beleid, dat is neergelegd in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is of als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
9. Omdat de beoordeling of iemand medisch niet in staat is om te reizen of sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn, medische kennis vereist, vraagt de minister bij een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 advies aan (de artsen van) het BMA. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan moet vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dit volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
Heeft de minister voldaan aan zijn vergewisplicht?
10. Eiser betoogt dat het BMA-advies niet inzichtelijk en niet concludent is en dat de minister niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Dit argument ziet zowel op de conclusie van het BMA dat het uitblijven van behandeling voor de chronische hepatitis B-infectie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden geen gevolgen zal hebben, als op de conclusie over de gevolgen op korte termijn van het uitblijven van behandeling voor de psychische problematiek van eiser. Eiser voert in dit verband aan dat de conclusie dat bij chronische hepatitis B bij 15-20% van de mensen na 5 tot 25 jaar levercirrose en/of een vorm van leverkanker (1 op de 1000 dragers per jaar) ontstaat, enkel een gevolg op de lange termijn betreft dat voor de beoordeling van de aanvraag niet relevant is, niet inzichtelijk genoeg is. Het is namelijk onduidelijk waar in die periode van 5 tot 25 jaar eiser zich bevindt. De diagnose chronische hepatitis B-infectie is immers al lang geleden gesteld. Dat betekent dat niet valt uit te sluiten dat de genoemde gevolgen zich bij eiser binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden voordoen. Daarnaar heeft de minister ten onrechte geen navraag gedaan bij het BMA. Eiser wijst er daarbij op dat, omdat het gaat om verlittekening van de lever, wellicht te onderzoeken valt of, en in welke mate, dit risico zich bij eiser voordoet. Uit informatie van het RIVMvolgt verder dat het uitblijven van behandeling van een hepatitis B-infectie kan leiden tot pijn, vermoeidheid, misselijkheid en meer. Gelet op die informatie, afgezet tegen de conclusies in het BMA-advies, heeft de minister volgens eiser ten onrechte geen navraag gedaan bij het BMA voor wat betreft de mogelijke gevolgen van het uitblijven van behandeling voor de hepatitis B-infectie. Bovendien is er volgens eiser onvoldoende aandacht geweest voor de wisselwerking tussen de lichamelijke klachten en de psychische klachten. Verder voert eiser aan dat er onvoldoende rekening mee is gehouden dat zijn psychische problematiek tot een medische noodsituatie kan leiden bij terugkeer naar Guinee en wanneer behandeling uitblijft. Dat de PTSS-klachten tot nu toe niet hebben geleid tot een zelfmoordpoging, psychotische ontregeling of opname in een psychiatrisch ziekenhuis, is onvoldoende voor de conclusie dat zich geen medische noodsituatie zal voordoen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat eisers psychische klachten soms toe‐ en soms afnemen. Bekend is dat een toename van klachten waarschijnlijk is in het geval van uitzetting naar Guinee. Ook is bekend dat een toename van klachten in het verleden heeft geleid tot suïcidale gedachten die alleen door middel van het ondergaan van behandeling zijn afgenomen. Hoewel eiser tot nu toe nooit een zelfmoordpoging heeft ondernomen, kan niet worden uitgesloten dat dit bij terugkeer naar Guinee en in een situatie waarin hij niet de toegang heeft tot behandeling in een veilige behandelomgeving, wel het geval zal zijn.