ECLI:NL:RBDHA:2024:11988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.28538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 25 februari 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat zij eerder de maatregel van bewaring heeft getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere procedure rechtmatig was. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van dat onderzoek op 21 juni 2024 nog steeds rechtmatig is. Eiser betoogt dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is, omdat de minister niet voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, aangezien er recent een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en de Marokkaanse autoriteiten hun werkwijze hebben gewijzigd, waardoor een presentatie niet altijd noodzakelijk is voor het verkrijgen van een laissez passer.

De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Marokko is en dat eiser niet voldoende medewerking verleent aan zijn uitzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

De minister heeft op 25 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft op de voortgangsrapportage gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring reeds viermaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 juni 2024 (in de zaak NL24.24358) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 juni 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is
3. Eiser betoogt dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is. Hij voert hiertoe aan dat de minister niet voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Volgens eiser mag – aangezien eiser inmiddels bijna zes maanden gedetineerd is – meer verwacht worden in het kader van de uitzetting dan het enkel houden van vertrekgesprekken of het versturen van algemene rappels. Ook is er nog geen presentatie voor eiser gepland wat betekent dat het verstrekken van een laissez passer (lp) nog wel even op zich zal laten wachten. Daarbij heeft eiser vanaf zijn aanhouding gezegd de Libische nationaliteit te hebben. De minister heeft destijds echter geen lp-traject naar Libië opgestart. Om dat nu nog te doen, getuigt niet van voortvarend handelen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure heeft de minister eenmaal gerappelleerd op de lp-aanvraag en op 27 juni 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dat er nog geen presentatie op de Marokkaanse ambassade is gepland wil niet zeggen dat er op korte termijn geen lp kan worden verstrekt. Zoals de gemachtigde van de minister ter zitting heeft aangegeven, hebben de Marokkaanse autoriteiten eind vorig jaar hun werkwijze ten aanzien van het verstrekken van lp’s gewijzigd in die zin dat een presentatie niet altijd meer noodzakelijk is voor het verstrekken van die lp. Het kan dus zijn dat er binnenkort een lp voor eiser wordt verstrekt. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
4.1.
Eisers standpunt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt omdat hij niet, tegelijkertijd met het opstarten van een lp-traject naar Marokko, een lp-traject naar Libië heeft opgestart nu eiser van het begin af aan heeft aangegeven de Libische nationaliteit te hebben, volgt de rechtbank niet. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 11 maart 2024 [1] reeds heeft overwogen, heeft de minister op juiste gronden besloten om een lp-traject naar Marokko op te starten. Eiser heeft in eerste instantie tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij in Marokko is geboren. Verder volgt uit de claimafwijzing van Zwitserland dat eiser onder verschillende aliassen met de nationaliteit Marokkaans geregistreerd staat en niet met de Libische nationaliteit. Mocht eiser naar Libië uitgezet willen worden, dan is het aan hem de daarvoor noodzakelijke documenten te overleggen dan wel aanknopingspunten daarvoor te bieden. Dit heeft eiser tot op dit moment nog immer niet gedaan. De enkele stelling van eiser dat hij Libiër is, biedt daarvoor onvoldoende aanleiding.
5. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko voor eiser in het bijzonder geen lp zal afgeven, of dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
5.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de minister meer of andere handeling had dienen te verrichten, nu de minister afhankelijk is van de autoriteiten van Marokko.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Afdeling 14 november 2022 met nummer ECLI:NL:RVS:2022:3269 en 8 augustus 2023 met nummer ECLI:NL:RVS:20233033).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.