ECLI:NL:RBDHA:2024:11914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
AWB 23 257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Rva-verstrekkingen aan een Nigeriaanse vreemdeling zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de beëindiging van Rva-verstrekkingen aan eiseres, een Nigeriaanse vreemdeling. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 15 december 2022, waarin werd besloten haar Rva-verstrekkingen per 23 december 2022 te beëindigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om de verstrekkingen te continueren, omdat eiseres niet onder de categorieën valt die recht hebben op dergelijke verstrekkingen volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor opvang, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het beëindigen van de verstrekkingen onterecht zouden maken. Eiseres had weliswaar medische klachten, maar deze vormden geen acute medische noodsituatie die zou vereisen dat de verstrekkingen moesten worden voortgezet. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan eiseres is om aan te tonen dat er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, wat zij niet heeft kunnen doen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/257

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseresV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 15 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder met ingang van 23 december 2022 de Rva [1] -verstrekkingen van eiseres beëindigd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft aan eiseres uitstel van vertrek verleend tot 25 november 2022 op grond van artikel 64 van de Vw. [2] Op grond van artikel 3, derde lid, sub f, van de Rva heeft eiseres gedurende de hierboven genoemde termijn recht op Rva-verstrekkingen gehad en gekregen. Op 23 december 2022 is het uitstel van vertrek van eiseres geëindigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor continuering van de opvangverstrekkingen, omdat zij niet behoort tot een van de categorieën vreemdelingen zoals genoemd in artikel 1, aanhef en sub d, van de Rva en artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva. Verweerder stelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat hij niet tot het beëindigen van de verstrekkingen over mocht gaan. Weliswaar blijkt uit het zienswijzegesprek dat eiseres medische klachten ervaart, maar daaruit volgt niet dat een acute medische noodsituatie zal ontstaan op het moment van beëindiging van de verstrekkingen. Verder heeft eiseres niet aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg niet kan worden verkregen zonder opvang en overige Rva-verstrekkingen. Eiseres kan op grond van artikel 10, tweede lid van de Vw aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg. De omstandigheid dat eiseres geen opvang en overige Rva-verstrekkingen meer heeft, leidt volgens verweerder dan ook niet tot de conclusie dat eventuele medische behandeling niet langer mogelijk is.
3. Eiseres stelt in de gronden van beroep dat het recht op verstrekkingen behoort te worden gecontinueerd vanwege de zorg voor haar kind. Immers, eiseres en haar kind beschikken niet over een verblijfstitel en andere vorm van voorzieningen. Eiseres meent dat nu er geen andere voorliggende voorziening is, verweerder haar verstrekkingen niet had mogen stopzetten en dat er in ieder geval recht op opvang en verstrekking in een gezinslocatie bestaat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht de Rva-verstrekkingen van eiseres beëindigd, omdat zij niet langer onder een van de categorieën, genoemd in de Rva valt die aanspraak kunnen maken op verstrekkingen. In beginsel kunnen vreemdelingen alleen in de gevallen voorzien in de Rva aanspraak maken op verstrekkingen. [3] In artikel 3 van de Rva zijn de categorieën vreemdelingen opgenomen aan wie opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet valt onder een van deze categorieën.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan verweerder niet gehouden worden tot het verlenen van opvangverstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. [4] Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat van een zodanige situatie sprake is. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2014 [5] volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of zich een zodanige situatie voordoet, verweerder beoordeelt of een vreemdeling lijdt aan een stoornis waarvan op basis van de huidige medisch-wettenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van geestelijke of lichamelijke schade. Dat de situatie zich voordoet hoeft niet aan het onthouden van opvang of verstrekking in de weg te staan, als de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op voorzieningen in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw, die dergelijke schade voortkomt.
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van een acute medische noodsituatie die tot gevolg heeft dat opvang moet worden geboden. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken aan de hand van concrete en recente medische documentatie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden. Uit de overgelegde gemaakte afspraken bij artsen dan wel consultatiebureaus voor eiseres haar kind, blijkt niet dat eiseres en haar kind medische klachten hebben, onder behandeling staan en dat bij het uitblijven van onderhoudsmedicatie en controles een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verweerder heeft ten aanzien van de overgelegde stukken terecht overwogen dat niet blijkt dat het stopzetten van de Rva-verstrekkingen gekoppeld is aan een medische noodsituatie. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het beëindigen van de opvang niet aan het voortduren van enige behandeling of het verstrekken van medicatie in de weg staat. Artikel 10, tweede lid, van de Vw voorziet namelijk in de mogelijkheid dat eiseres eventuele behandelingen kan voortzetten en eventuele benodigde medicatie kan verkrijgen. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het recht op verstrekkingen behoort te worden gecontinueerd vanwege de zorg voor haar kind, oordeelt de rechtbank dat daaruit als zodanig geen verplichting volgt voor verweerder om vreemdelingen van huisvesting te voorzien.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86.
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, en van 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.