ECLI:NL:RBDHA:2024:11907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel en pushbacks in Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat er vanuit kan worden gegaan dat een andere lidstaat van de Europese Unie, in dit geval Kroatië, de asielaanvraag op een zorgvuldige manier zal behandelen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks.

De eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de stukken die door de eiser zijn overgelegd, niet als voldoende bewijs gezien om aan te nemen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing zou zijn. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te oordelen dat het onzorgvuldig is dat de eiser eerder een overdrachtsbesluit heeft ontvangen dan zijn gestelde familielid, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een gezinslid in de zin van de Dublinverordening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en heeft de eiser geen proceskostenvergoeding gekregen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25056
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het is niet in geschil dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De Afdeling [1] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] De Afdeling heeft dit tot op heden bevestigd. [3] In de uitspraak van 13 september 2023 is geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. De door eiser overgelegde stukken geven geen aanleiding tot een andere conclusie, nu niet is gebleken dat deze stukken zien op de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. Die stukken kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast heeft Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen.
2. Voor zover eiser stelt dat het niet zorgvuldig is dat hij wel een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en zijn gestelde familielid niet, ziet de rechtbank geen aanleiding dat te volgen. Niet is gebleken dat sprake is van een gezinslid in de zin van de Dublinverordening. [4] Ook zijn door eiser geen omstandigheden naar voren gebracht dat het onzorgvuldig is dat eiser eerder dan zijn gestelde familielid een besluit heeft ontvangen.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en het proces-verbaal daarvan is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de uitspraken van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:288, 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1786 en 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484.
4.Verordening (EU) Nr. 604/2013.