ECLI:NL:RBDHA:2024:11885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geregistreerde geboortedatum van een asielaanvrager in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 23 mei 2024 de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft beroep ingesteld tegen de geregistreerde geboortedatum die door de Griekse autoriteiten was vastgesteld. Eiser stelt dat hij op een andere datum is geboren dan in Griekenland geregistreerd, en heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim. De rechtbank heeft de zaak op 23 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de leeftijd van eiser, en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de geregistreerde geboortedatum van de Griekse autoriteiten gevolgd moest worden. De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij minderjarig was ten tijde van de aanvraag, en dat de minister niet had aangetoond dat de geregistreerde geboortedatum onjuist was. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd voor zover het de geboortedatum betreft, en de minister opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,de minister,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld voor zover het besluit ziet op de geregistreerde geboortedatum van eiser.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T. Ayash als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden uit is gegaan van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
4. Het beroep heeft uitsluitend betrekking op de vraag of de minister de door eiser gestelde geboortedatum moet volgen.
5. Op 21 januari 2023 heeft het gehoor door twee medewerkers van AVIM plaatsgevonden. In het proces-verbaal is opgenomen dat er bij deze medewerkers twijfel is over de leeftijd van eiser. Uit het gehoor door een medewerker van de IND, op 31 januari 2023, volgt dat deze medewerker van mening is dat eiser evident minderjarig is. In het beleid van de minister zoals neergelegd in Werkinstructie 2023/6 (WI) is opgenomen dat een verschil in conclusie altijd leidt tot twijfel en de noodzaak tot verder onderzoek. Omdat eiser via Griekenland is ingereisd, heeft de minister de Griekse autoriteiten om informatie verzocht. Op 8 februari 2023 is de gevraagde informatie ontvangen. Daaruit volgt dat eiser in Griekenland met de geboortedatum [geboortedatum 1] 2004 is geregistreerd.
6. Eiser heeft zelf steeds verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 2005. Daarnaast heeft eiser een inschrijving in het geboorteregister en een geboortebewijs overgelegd met daarop de door hem genoemde geboortedatum.
7. De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat in het bestreden besluit toegelicht had moeten worden waarom van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum is uitgegaan. Dit is niet gedaan. De minister stelt echter dat, nu er bij de leeftijdsschouw van de AVIM en de IND een verschillende conclusie is getrokken, er volgens de WI een onderzoek dient plaats te vinden. Dit is gedaan door de Griekse autoriteiten te bevragen. In Griekenland is de geboortedatum [geboortedatum 1] 2004 geregistreerd. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag van deze leeftijd worden uitgegaan, tenzij eiser bijvoorbeeld met documenten aantoont dat deze datum niet klopt. Eiser heeft weliswaar een individueel uittreksel geboorteregister en een geboortebewijs overgelegd, maar dit zijn geen officiële identificerende documenten, [2] Bovendien is het individuele uittreksel geboorteregister weliswaar echt maar is onduidelijk is of het qua opmaak, afgifte en inhoud juist is. Wat volgens de minister ook afbreuk doet aan de waarde van de door eiser overgelegde documenten is het feit dat blijkens pagina 35 van het algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2022 documenten door omkoping of met smeergeld kunnen worden verkregen. De minister verzoekt om toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat in het verweerschrift voldoende is toegelicht waarom van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum kan worden uitgegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Nu er twijfel is over de leeftijd van eiser, heeft de minister volgens de WI nader onderzoek naar de leeftijd van eiser kunnen doen. Uit de WI volgt dat in beginsel van de in de andere lidstaat geregistreerde geboortedatum uitgegaan kan worden, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij minderjarig is. De WI noemt als mogelijkheden om dit aannemelijk te maken dat de vreemdeling:
  • middels adequate en onderbouwde verklaringen aannemelijk kan maken dat de in de andere lidstaat geregistreerde leeftijd niet de juiste is;
  • de vreemdeling op grond van, bij voorkeur identificerende maar in voorkomende gevallen ook indicatieve documenten, alsnog aannemelijk kan maken dat de geregistreerde leeftijd onjuist is.
Wanneer de gestelde leeftijd wordt aangepast naar meerderjarigheid dient de minister, zo staat in artikel 2.8 van de WI, expliciet te motiveren waarom van de meerderjarigheid wordt uitgegaan.
8.1.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in casu van de meerderjarigheid van eiser uitgegaan moet worden. Al om die reden is het beroep gegrond. De vraag die vervolgens voorligt is of dit gebrek zoals de minister wil met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in beginsel uit mocht gaan van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum tenzij eiser aannemelijk maakt dat de in Griekenland geregistreerd geboortedatum onjuist is. [3] De rechtbank is echter van oordeel dat de minister in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die geboortedatum onjuist is. De rechtbank acht in dit verband van belang dat in de brief van 8 februari 2023 van de Griekse autoriteiten is vermeld: “He was registered according to statement. No personal identity documents present. No age assessment conducted”. In Griekenland is dus enkel de verklaring van eiser over zijn leeftijd genoteerd. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser vanaf zijn binnenkomst in Nederland steeds heeft verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 2005 en dat hij dus minderjarig is. Hij heeft een verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij in Griekenland een andere geboortedatum en naam heeft opgegeven. Hij heeft verklaard dat hij de persoonsgegevens van zijn broer heeft gebruikt omdat hij als minderjarige niet zou kunnen doorreizen vanuit Griekenland. De minister heeft zich ten aanzien daarvan op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij een onjuiste leeftijd heeft opgegeven in Griekenland, maar is niet ingegaan op de vraag of deze verklaring aannemelijk is. Daarbij heeft eiser een geboortebewijs en een door Bureau Documenten (BD) echt bevonden uittreksel van zijn geboorteregister (met pasfoto) overgelegd waaruit de door hem gestelde geboortedatum [geboortedatum 2] 2005 blijkt. Voor zover de minister meent dat aan de bewijswaarde van het uittreksel afdoet dat BD geen uitspraak kan doen over opmaak en afgifte van het uittreksel geboorteregister volgt de rechtbank hem daarin niet. Dat de minister stelt dat er uit het algemeen ambtsbericht inzake Syrië van mei 2022 volgt dat er documenten door omkoping of met smeergeld verkregen kunnen worden, maakt niet dat de door eiser aangeleverde documenten ook op deze wijze zijn verkregen. In het ambtsbericht wordt in dat geval immers gesproken over valse of vervalste documenten terwijl het uittreksel echt is bevonden. Tenslotte acht de rechtbank van belang dat in Nederland enkel tot evidente minderjarigheid, dan wel tot twijfel over eisers leeftijd is geconcludeerd en niet tot meerderjarigheid.
8.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser adequaat heeft verklaard en zijn verklaring met (indicatieve) documenten heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de minister, ook met hetgeen in het verweerschrift is opgenomen, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat hij ten tijde van het doen van de aanvraag minderjarig was. Het beroep is gegrond.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft in het bestreden besluit ten onrechte vastgehouden aan de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2004. Het beroep is gegrond wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar alleen voor zover dat ziet op de gehanteerde geboortedatum. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de minister zich opnieuw zal moeten uitlaten over de geboortedatum.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro) omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 mei 2024 voor zover dat ziet op de gehanteerde
geboortedatum van [geboortedatum 1] 2004;
- draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro) aan
proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 23 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15906.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659 en van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.