ECLI:NL:RBDHA:2024:11871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
22/2047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand en afwijzing van aanvragen om bijstand met motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024, met zaaknummer SGR 22/2047, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en de afwijzing van haar aanvragen om bijstand behandeld. Eiseres had haar uitkering op grond van de Ioaw aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze met ingang van 2 september 2021 ingetrokken, omdat zij volgens het college niet langer haar hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woont en dat de afwijzingen van haar aanvragen om bijstand onterecht zijn.

De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank wijst op de gebrekkige motivering van de afwijzingen van de aanvragen om bijstand en concludeert dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de uitkering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook de proceskosten van eiseres vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die belastend zijn voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de handhaving van 5 primaire besluiten.
In het besluit van 8 september 2021 (primair besluit 1) heeft het college de uitkering van eiseres op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) met ingang van 2 september 2021 ingetrokken.
In het besluit van 19 november 2021 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
In het afzonderlijke besluit van 19 november 2021 (primair besluit 3) heeft het college de aanvraag van eiseres van 7 oktober 2021 om een uitkering op grond van de Ioaw afgewezen.
In het besluit van 16 december 2021 (primair besluit 4) heeft het college de aanvraag van eiseres van 29 november 2021 om een uitkering op grond van de Ioaw afgewezen.
In het besluit van 16 december 2021 (primair besluit 5) heeft het college van eiseres het voorschot ter grootte van € 200,- teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de besluiten 1 tot en met 5 gebleven.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen.
De rechtbank heeft op 22 november 2023 uitspraak gedaan op het beroep van de ex-echtgenoot van eiseres. [1] In deze uitspraak staat onder meer het volgende.
“1.3. Naar aanleiding van een anonieme melding op 13 januari 2021 dat eiser zou samenwonen met zijn ex-echtgenote …, is verweerder een onderzoek gestart. …2.1. In de onderzoeksresultaten heeft verweerder aanleiding gezien om …het recht van eiser op een uitkering per 2 september 2021 in te trekken. …4.1. De te beoordelen periode loopt van 2 september 2021 (datum intrekking) tot en met 7 september 2021 (datum primair besluit)…4.5. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen als opgenomen in de bestuurlijke rapportage onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eisers ex-echtgenote in de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat op 1 september 2021 aansluitend op het gesprek met verweerder een huisbezoek op het uitkeringsadres heeft plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek is de ex-echtgenote in de woning aangetroffen. ….Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze onderzoeksresultaten wel aanwijzingen dat de ex-echtgenote regelmatig op het uitkeringsadres verbleef, maar leveren zij onvoldoende bewijs op dat zij in de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had…”De rechtbank heeft het vooronderzoek heropend en het college gevraagd om schriftelijk aan te geven of de uitspraak op het beroep van de ex-echtgenoot van eiseres aanleiding is om met betrekking tot het beroep van eiseres een ander standpunt in te nemen.
Het college heeft de rechtbank in de brief van 10 januari 2024 de rechtbank meegedeeld geen aanleiding te zien om met betrekking tot het beroep van eiseres een ander standpunt in te nemen.
Partijen hebben de rechtbank niet binnen de termijn meegedeeld dat zij van hun recht gebruik willen maken om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en doet thans uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres heeft op 13 april 2018 gevraagd om bijstand na het beëindigen van haar Werkloosheidsuitkering op 6 mei 2018. Op het aanvraagformulier heeft eiseres op de vraag “wat is uw woonsituatie” geantwoord dat zij staat ingeschreven bij de gemeente op het adres waar zij woont. Als adres heeft eiseres [adres] (uitkeringsadres) ingevuld. Op de vraag wat haar gezinssituatie is, heeft eiseres geantwoord dat zij alleenstaande is, zonder thuiswonende kinderen. Hierop heeft het college heeft met ingang van 7 mei 2018 aan eiseres een uitkering op grond van de Ioaw toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 13 januari 2021 in de zaak van de ex-echtgenoot is een consulent Handhaving & Fraude, tevens toezichthouder van de gemeente Den Haag (rapporteur) een onderzoek gestart naar de woonsituatie van eiseres en naar de vraag of eiseres een gezamenlijke huishouding voert. In dat kader is onder andere administratief onderzoek verricht, is het waterverbruik van de woning van eiseres over de periode van 11 juni 2018 tot 3 juni 2020 bekeken, heeft de rapporteur met een collega (consulenten) op 25 augustus 2021 aangebeld op het uitkeringsadres en op 1 september 2021 een huisbezoek gebracht op het uitkeringsadres alsmede op het uitkeringsadres van de ex-echtgenoot. De bevindingen van de rapporteur zijn neergelegd in een rapport van 8 september 2021 (rapport).
1.3.
In het rapport staat dat op 25 augustus 2021 na aanbellen op het uitkeringsadres de zoon van eiseres de deur heeft geopend en dat hij tegen de consulenten heeft gezegd dat zijn moeder naar de moestuin was. Eiseres is op 1 september 2021 op het uitkeringsadres van de ex-echtgenoot aangetroffen. Het huisbezoek op het uitkeringsadres op 1 september 2021 staat in het rapport beschreven onder het kopje “samenvatting huisbezoek”. Daarin wordt de woning beschreven. Er zijn geen watersporen, in de kledingkast is voornamelijk herenbovenkleding aangetroffen, op een legplank in de kledingkast zijn enkele verzorgingsartikelen gevonden die ook van een vrouw kunnen zijn, in de keuken is in de koelkast nauwelijks etenswaar aangetroffen. Op het adres van de ex-echtgenoot is enorm veel voedsel en boodschappen aangetroffen. Verder staat in de samenvatting een opsomming van wat eiseres tijdens het huisbezoek heeft verklaard. Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij vannacht op het adres van haar ex heeft geslapen, dat haar spullen in een tas zaten, dat zij in dit huis geen schoenen heeft, die bewaart zij, net zoals haar jassen, in de woning van haar ex. In het rapport staat dat eiseres na voorlezen van – naar de rechtbank begrijpt de samenvatting – heeft getekend voor akkoord. De rapporteur concludeert dat eiseres vanaf 1 september 2021 niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft en dat aannemelijk is geworden dat zij in ieder geval vanaf 1 september 2021 een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-echtgenoot op het uitkeringsadres van de ex-echtgenoot.
1.4.
De bevindingen in het rapport zijn aanleiding geweest voor het college om primair besluit 1 te nemen. Eiseres heeft op 7 oktober 2021 bijstand in de kosten van levensonderhoud gevraagd met ingang van 3 september 2021 (aanvraag 1). Op 12 november 2021 heeft zij bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand gevraagd (aanvraag 2). Op 29 november 2011 heeft zij bijstand in de kosten van levensonderhoud gevraagd (aanvraag 3). Naar aanleiding van aanvraag 3 heeft het college bij besluit van 30 november 2021 aan eiseres een voorschot toegekend van € 200,-.
2. Het college heeft bij het bestreden besluit, onder handhaving van primaire besluiten 1 tot en met 5, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Het college heeft aan de intrekking met ingang van 2 september 2021 ten grondslag gelegd dat eiseres geen hoofdverblijf had op het door haar opgegeven uitkeringsadres. De afwijzing van de aanvraag 1 berust wat betreft de periode van 3 september 2021 tot en met 8 september 2021 op het standpunt dat aan die aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Voor wat betreft de periode van 9 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 berust de afwijzing op het standpunt dat geen sprake van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht over deze periode een uitkering te verlenen. Wat betreft de periode van 7 oktober 2021 tot en met 19 november 2021 is er geen sprake van gewijzigde omstandigheden in die zin dat eiseres nu wel voldoet aan de voorwaarden om aanspraak te maken op bijstand. De afwijzing van aanvraag 3 berust op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij nu wel haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Aan de afwijzing van aanvraag 2 heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Dat eiseres in Den Haag woont maakt dit niet anders. Omdat aanvraag 3 is afgewezen moet eiseres het als lening verstrekte voorschot van € 200,- terugbetalen.
3. Eiseres is het niet eens met het college. Haar hoofdverblijf is op het uitkeringsadres. Zij verbleef het grootste deel van de week in haar eigen woning. Diverse buren van eiseres hebben verklaard dat zij daar woont. Eiseres heeft de verklaring over haar leefsituatie ondertekend zonder dat zij die heeft kunnen doorlezen. De samenvatting van wat eiseres heeft verteld is niet juist weergegeven. Zij stelt dat zij heeft verklaard dat zij in de woning van haar zoon had geslapen. Eiseres geeft verder aan dat zij heeft uitgelegd dat zij haar winterkleding opslaat in de woning van haar zoon. In de verklaring wordt verwezen naar het huis van haar ex. Dat is feitelijk onjuist en lijkt ook tot doel te hebben het onderzoek naar de situatie van haar ex-echtgenoot af te ronden. Heroverweging dient echter plaats te vinden op basis van een correcte weergave van de feiten en omstandigheden en niet op basis van een interpretatie. In het kader van de nieuwe aanvragen van een uitkering zijn er door eiseres diverse bewijsstukken ingediend, zoals verklaringen over haar woonsituatie, verklaringen van buren en foto's van de watermeterstand. Die informatie zou als nieuwe gebleken feiten en omstandigheden moeten worden aangemerkt en aanleiding moeten geven voor een andere conclusie.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres als volgt.
De intrekking van de uitkering op grond van de Ioaw4.1. Een besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit. Verweerder moet daarom aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. [2] Het lag daarom op de weg van het college om aannemelijk te maken dat eiseres ten tijde van belang – in dit geval de periode van 1 september 2021 tot 8 september 2021 (beoordelingsperiode)- niet langer haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres.
4.2.
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. [3] De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de beoordelingsperiode niet langer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Uit het rapport blijkt dat de rapporteur ervan uitgaat dat eiseres haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres van de ex-echtgenoot heeft. De rechtbank heeft in de beroepszaak van de ex-echtgenoot [4] geoordeeld dat de onderzoeksresultaten in die zaak er weliswaar op duiden dat eiseres regelmatig op het uitkeringsadres van haar ex-echtgenoot verbleef, maar dat dit onvoldoende bewijs opleverde dat zij in de beoordelingsperiode ook daar haar hoofdverblijf had.
Dat de bevindingen van het huisbezoek op het uitkeringsadres op 1 september 2021 bij het college twijfels oproepen of eiseres wel op het door haar opgegeven adres woont begrijpt de rechtbank. Eiseres verblijft regelmatig op het adres van haar zoon, waar ook haar ex-echtgenoot woont, zo veel is duidelijk. Op de ochtend van het huisbezoek werd zij daar aangetroffen. Eiseres heeft toen verklaard dat zij daar ook die nacht had geslapen. Eiseres heeft ook verklaard dat haar zoon met zijn partner tijdelijk in haar woning verbleef, zodat zij wat privacy hadden. Daarom heeft het college spullen van haar zoon in de huiskamer aangetroffen. De in de koelkast aangetroffen spullen waren ook van hem. De resultaten van het bezoek op het uitkeringsadres komen overeen met de situatie dat eiseres dan eens op het uitkeringsadres verblijft en dan weer bij haar zoon. Dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft kan niet worden geconcludeerd uit het huisbezoek op 1 september 2021.
4.4.
Het college heeft ook grote waarde gehecht aan het geringe waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 3 juni 2020 tot 1 juni 2021 (slechts 16 m3). Het waterverbruik in die periode zegt echter niets over de hierna gelegen te beoordelen periode. Die informatie kan dus niet ten grondslag worden gelegd aan de conclusie dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft in de te beoordelen periode.
4.5.
Dit betekent dat beroep tegen de intrekking gegrond is. Nu het college aan de afwijzingen van de aanvragen 1 tot en met 3 ten grondslag heeft gelegd dat eiseres geen gewijzigde omstandigheden heeft aangevoerd en/of niet heeft aangetoond dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, kleeft aan die afwijzingen een motiveringsgebrek. Omdat de afwijzing van aanvraag 3 niet in stand blijft kleeft ook aan de terugvordering van het voorschot een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het daarom vernietigen. Ter zitting is gevraagd aan de gemachtigde van het college hoe het verder moet als het bestreden besluit niet in stand blijft. De gemachtigde heeft gewezen op een huisbezoek op 9 februari 2022. Informatie daarover bevindt zich niet bij de stukken. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6. Er is aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (voor het indienen van een beroepschrift). Verder moet het college het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 februari 2022;
- draagt het college op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 50,-, vergoedt;
veroordeelt het college in de proceskosten ten bedrage van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.zie de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:104
3.zie de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:1776
4.zie de uitspraak van 22 november 2023; ECLI:NL:RBDHA:2023:19433