ECLI:NL:RBDHA:2024:11838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
NL23.24664, NL23.24665 en NL23.24666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf voor jongvolwassenen in het kader van gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van drie eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden afgewezen op 4 november 2021, en de bestreden besluiten van 31 juli 2023 bevestigden deze afwijzing. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 behandeld, waarbij de eisers, hun referent en de gemachtigden aanwezig waren. De eisers, van Syrische nationaliteit, zijn de dochters van een referent die asiel heeft gekregen in Nederland. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de eisers niet voldoen aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien de referent wel is gehoord. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en de eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.24664, NL23.24665 en NL23.24666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer 1], eiser

[eiseres 1], V-nummer: [V-nummer 2], eiseres 1
en
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 3], eiseres 2 (hierna tezamen genoemd: eisers)
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 4 november 2021 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 31 juli 2023 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de vrouw en de jongste dochter van referent, de gemachtigde van eisers, M. Kurdi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1986, eiseres 1 is geboren op [geboortedag 2] 1990 en eiseres 2 is geboren op [geboortedag 3] 1994. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. De vader van eisers, de heer [naam] (hierna: referent), heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen in Nederland en vervolgens nareis aangevraagd voor zijn vrouw en dochters en verblijf als familie- of gezinslid voor zijn zoon.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eisers vrouw en hun jongste dochter ingewilligd. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen omdat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Eisers zijn geen jongvolwassenen in de zin van het beleid en tussen eisers en hun vader bestaat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft de belangen van eisers afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat en deze belangenafweging is in het nadeel van eisers uitgevallen. Tot slot heeft verweerder geconcludeerd dat er geen aanleiding is om vanwege bijzondere omstandigheden af te wijken van het beleid en de aanvragen van eisers toch in te willigen. [2]
Wat vinden eisers in beroep?
5. Ten eerste heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden ten aanzien van eiser. Ten tweede stellen eisers dat er wel sprake is van gezinsleven tussen hen en referent. Eisers zijn jongvolwassenen in de zin van het beleid, de gezinsband tussen hen en hun ouders is niet verbroken. Ook is er wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eisers en referent zijn over en weer emotioneel en financieel afhankelijk van elkaar. Ten derde verblijven eisers momenteel in Saoedi-Arabië maar hebben zij daar geen rechtmatig verblijf. Zij lopen het risico om uitgezet te worden naar Syrië, waar zij gevaar lopen. Tot slot stellen eisers ten aanzien van de belangenafweging dat zij een economische bijdrage willen en kunnen leveren aan de maatschappij.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank zal eerst het toetsingskader uiteenzetten met betrekking tot gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarna beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eisers.
Jongvolwassenenbeleid
7. Verweerder gebruikt het jongvolwassenenbeleid om vast te stellen of tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM zonder dat verweerder daarvoor bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist. Het jongvolwassenenbeleid bevat vier cumulatieve vereisten: het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn, met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven, niet in zijn eigen onderhoud voorzien en geen zelfstandig gezin hebben gevormd. Als een meerderjarig kind geen geslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt verweerder of dat kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven hebben op grond van het vereiste van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Deze elementen kunnen zijn: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen. De rechtbank zal dit hierna per eiser(es) toelichten.
8.1.
Eiser heeft niet de leeftijd van een jongvolwassene. Hij was ten tijde van de aanvraag 35 jaar oud. Verweerder gaat bij een jongvolwassene uit van meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. [3] Hoewel de gemachtigde van eisers er op de zitting terecht op heeft gewezen dat er geen sprake is van een harde grens van 25 jaar maar dat het gaat om ‘ongeveer 25 jaar’ en verweerder een op het geval toegespitste beoordeling moet maken, [4] is eisers leeftijd van 35 jaar hier zover van verwijderd dat enkel op basis hiervan gesteld kan worden dat hij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Daarnaast heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser in 2011, op 25-jarige leeftijd, naar Saoedi-Arabië is vertrokken om daar te gaan wonen en werken. Destijds was geen sprake van gedwongen vertrek, omdat de oorlog in Syrië nog niet was uitgebroken.
8.2.
Eiseres 1 heeft niet de leeftijd van een jongvolwassene. Zij was ten tijde van de aanvraag 28 jaar oud. Wel heeft zij altijd met haar ouders samengewoond en niet in haar eigen onderhoud voorzien. Verweerder heeft de verloving van eiseres 1 in 2019 als contra-indicatie kunnen aanmerken, waardoor eiseres 1 in combinatie met haar leeftijd niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid. Hoewel deze verloving inmiddels verbroken is, heeft eiseres hiermee wel stappen gezet om een zelfstandig gezin te vormen.
8.3.
Eiseres 2 heeft net niet meer de leeftijd van een jongvolwassene. Op het moment van de aanvraag was zij 25 jaar oud. Verweerder beschouwt 25-jarige kinderen in beginsel niet als jongvolwassene, maar zoals in overweging 8.1. ook aangegeven mag verweerder geen harde grens hanteren van 25 jaar en moet hij een op het geval toegespitste beoordeling maken. Verweerder heeft in dit geval kunnen concluderen dat eiseres niet in gezinsverband samenleefde met haar ouders in de periode voordat haar vader naar Nederland kwam. Eiseres heeft van 2015 tot 2019 op een campus gewoond tijdens haar studie. Het wonen op een universiteitscampus moet worden aangemerkt als zelfstandig wonen. [5]
8.4.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers betoogd dat een verbroken gezinsband mogelijk weer hersteld kan worden. Zij heeft gewezen op twee zaken waarin momenteel hoger beroep loopt bij de hoogste bestuursrechter, [6] waarin de hoogste bestuursrechter vragen heeft gesteld aan verweerder over of het mogelijk is om een verbroken gezinsband te herstellen. Verweerder heeft, in reactie op het betoog van de gemachtigde van eisers, gesteld dat herstel van de gezinsband in principe niet mogelijk is in reguliere zaken over artikel 8 van het EVRM en dat dit in nareiszaken nooit mogelijk is. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is van de hoogste bestuursrechter dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld. [7] In het gegeven dat de hoogste bestuursrechter vragen heeft gesteld aan verweerder hierover, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De rechtbank wijst er hierbij op dat de gemachtigde van eisers de rechtbank niet heeft verzocht om de zaken van eisers aan te houden totdat de hoogste bestuursrechter uitspraak heeft gedaan in de aangehaalde zaken. Het betoog van de gemachtigde van eisers op de zitting dat een eenmaal verbroken gezinsband mogelijk weer hersteld kan worden, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.
8.5.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers verduidelijkt dat de huidige situatie waarin eisers in Saoedi-Arabië verblijven, met onzeker verblijfsrecht en risico op uitzetting naar Syrië, is aangevoerd in het kader van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze omstandigheden in het geval van eisers echter geen rol spelen in de beoordeling of het jongvolwassenenbeleid van toepassing is, omdat deze omstandigheden niet raken aan één van de cumulatieve vereisten van het jongvolwassenenbeleid. Voor zover eisers hiermee betogen dat zij zich niet zelfstandig en moeiteloos kunnen handhaven, wijst de rechtbank erop dat dit criterium pas speelt wanneer het meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig is geworden door een vluchtsituatie. Bij eisers is hier geen sprake van.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
9. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat tussen eisers en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Hoewel eisers en referent lang hebben samengewoond en de rechtbank begrijpt dat eisers graag met hun ouders en zusje in Nederland herenigd worden, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat uit de verklaringen van eisers en referent niet is gebleken dat zij financieel afhankelijk zijn van elkaar. Eiser zou tot 2018 financieel voor het gezin hebben gezorgd, sindsdien is hij werkloos. Hij werkt zo nu en dan aan projecten en ondersteunt eiseressen nu nog financieel door hun huur en andere kosten te betalen. Hoewel het erop lijkt dat eiseressen financieel afhankelijk zijn van eiser, blijkt hieruit niet dat er financiële afhankelijkheid bestaat tussen eisers en referent. Referent zou sinds zijn komst naar Nederland proberen om eisers financieel bij te staan, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd. Het eenmalige overschrijvingsbewijs van €285,- gericht aan eiseres 1 is onvoldoende om te spreken van structurele financiële afhankelijkheid. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken van medische afhankelijkheid. Hoewel er bij eisers en hun ouders sprake is van verschillende gezondheidsproblemen, is niet gebleken dat zij afhankelijk zijn van elkaars zorg. De stelling van eisers in de beroepsgronden dat sprake is van emotionele afhankelijkheid, is niet nader onderbouwd.
10. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [8] volgt dat verweerder mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen een vreemdeling en referent bestaan, als verweerder daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Verweerder hoeft in dat geval niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder alle relevante individuele aspecten betrokken en daaruit kunnen concluderen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel verweerder wel een belangenafweging heeft verricht, zal de rechtbank hier daarom niet op ingaan.
Hoorplicht
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht met betrekking tot eiser niet heeft geschonden. Hoewel verweerder eiser zelf niet gehoord heeft, heeft verweerder referent wel gehoord over eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende invulling gegeven aan zijn hoorplicht.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, r.o. 11.1.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2632, r.o. 4.2.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 24 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7554 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 20 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:22128.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2671.
8.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.